
We zijn constant bezig om anderen te beoordelen. We beoordelen anderen op hun gedrag, hun verleden, maar ook op uiterlijke kenmerken zoals de kleding die iemand draagt. De beoordeling van die persoon kan positief zijn: in dat geval vinden we iemand aardig, slim of aantrekkelijk. Maar de beoordeling kan ook negatief zijn. Wanneer we iemand zodanig beoordelen, met als gevolg dat de ander minder aantrekkelijk gevonden of minder geaccepteerd wordt, dan spreken we van stigmatisering. Voorbeelden van zogenaamde stigma’s zijn: “gehandicapten kunnen niets”, “brildragers zijn lelijk” of “mensen die in de gevangenis zitten zijn eng”.
Als je gestigmatiseerd wordt, dan kan dit erg vervelend zijn. Mensen kunnen ook daadwerkelijk in de stigma’s gaan geloven en denken dat ze bijvoorbeeld “niets kunnen”. Gestigmatiseerd worden kan iemand onzeker maken, hij of zij kan sociale contacten verliezen of moeite krijgen met het maken van nieuwe vrienden. En dat terwijl het hebben van een ziekte zoals een psychiatrische stoornis al moeilijk genoeg is. Om deze reden wordt het stigma ook wel de ‘tweede ziekte’ genoemd.
Een groep die ook veel te maken heeft met stigmatisering zijn verslaafden. Uit onderzoek in het blad World Psychiatry is gebleken dat meer dan tweederde van de ondervraagden het eens zijn met de stellingen: “drugsverslaafden zijn gevaarlijk voor anderen”, “drugsverslaafden zijn onvoorspelbaar”, “met drugsverslaafden is het moeilijk om te praten” en “drugsverslaafden zijn verantwoordelijk voor hun eigen toestand”. Maar dan hebben we het over verslaafden. Wij waren benieuwd in hoeverre mensen, die in het verleden verslaafd zijn geweest maar nu niet meer, ook worden gestigmatiseerd.
Om dit te kunnen onderzoeken maakten wij gebruik van onder andere straatinterviews. Aan veertig willekeurige voorbijgangers vroegen we welke vijf associaties zij hebben bij het woord “ex-verslaafde”. Vervolgens werden de antwoorden verdeeld op basis van de lading die het woord had. Dit kan een neutrale, positieve of negatieve lading zijn. Wat bleek? Het aantal woorden met een negatieve lading was duidelijk in de meerderheid. Voorbeelden van woorden die in deze categorie vallen zijn: slecht leven, stinken, dakloos, mager en criminaliteit.
Hierna waren we benieuwd wat het label “ex-verslaafde” voor invloed heeft op de manier waarop je een ander persoon ziet als je verder nog niet zoveel van deze persoon weet. Bijvoorbeeld iemand die bij je in de straat woont. We lieten een foto van een jongeman zien aan veertig deelnemers aan het onderzoek. Bij die foto gaven we beknopte informatie over die persoon, zoals de hobby’s die hij heeft, waar hij woont en welke films hij leuk vindt. Bij de helft van de deelnemers stond in deze informatie ook dat de persoon op de foto een ex-verslaafde is, bij de andere helft werd dit weggelaten.

Vervolgens moesten de deelnemers een vragenlijst invullen. In de vragenlijst werden vragen gesteld over de persoon op de foto. Bijvoorbeeld: in hoeverre denk je dat deze persoon betrouwbaar is? Ook vroegen we aan de deelnemers in hoeverre zij bepaalde emoties zoals angst of verdriet zouden voelen wanneer zij de persoon op de foto ’s avonds op straat tegen zouden komen.
Tenslotte vroegen we ook naar het verwachte gedrag van de deelnemer ten opzichte van de persoon op de foto. Deze vragen waren als volgt: A) Stel deze persoon komt collecteren aan de deur en hij vraagt of hij van je toilet gebruik mag maken. Zou je deze persoon binnen laten? B) Stel deze persoon wordt onwel op straat. In hoeverre zou je bereid zijn om hem te helpen? C) In hoeverre ben je bereid om met de deze persoon af te spreken? Bij al deze vragen konden de deelnemers op een schaal van 1 (helemaal niet) tot 9 (helemaal wel) beantwoorden.
De antwoorden op de vragen van de beide groepen deelnemers werden met elkaar vergeleken. Daarbij bleken een aantal vragen significante verschillen – dus niet toe te schrijven aan toeval – te laten zien tussen de beide groepen. Zo werd de ex-verslaafde persoon in vergelijking met zijn neutrale representatie, gemiddeld genomen als meer leugenachtig (4.10 versus 2.75), meer als een gevaar voor zichzelf (3.70 versus 2.20) en meer als een gevaar voor anderen (2.70 versus 1.90) beoordeeld. Ook bleek dat de deelnemers gemiddeld genomen meer afkeer (3.10 versus 1.85), meer verdriet (2.30 versus 1.30) en meer angst (3.40 versus 1.75) zouden voelen als zij de ex-verslaafde persoon ’s avonds op straat tegen zouden komen.

Wat verder opvalt aan de resultaten, is dat er geen significante verschillen te zien zijn bij de drie vragen die gingen over het gedrag van de deelnemers ten opzichte van de ex-verslaafde. De deelnemers beoordelen de ex-verslaafde dus anders op bepaalde eigenschappen en ook hebben zij andere gevoelens tegenover de ex-verslaafde. Toch geven zij aan zich niet anders te gedragen. Dat is vreemd, want je gedachten en emoties zijn bepalend voor je gedrag. Je zou dus verwachten dat de deelnemers zich ook anders zullen gedragen.
We hebben een mogelijke verklaring voor deze opvallende uitkomst. Het zou kunnen zijn dat de deelnemers zich er op een bepaalde manier bewust van waren dat je wel bepaalde negatieve gedachtes of emoties over iemand mag hebben, maar dat je je niet anders tegenover die persoon mag gedragen. Dan zou je immers discrimineren. De deelnemers hebben de vragen waarschijnlijk op een bepaalde manier ingevuld omdat het zo hoort en niet eerlijk naar zichzelf gekeken en afgevraagd wat ze echt zouden doen. Dit fenomeen noemen we sociale wenselijkheid.
Als we naar de uitkomsten van beide onderzoeken kijken, dan kunnen we concluderen dat ook ex-verslaafden stigmatisering kunnen verwachten. Je kunt je nu dus afvragen of het voor een ex-verslaafde verstandig is om openbaar te maken dat hij of zij een verslavingsachtergrond heeft. Stel dat iemand net uit een kliniek komt waar hij is behandeld voor een verslaving. Hij zoekt een nieuwe woning en een nieuwe baan, is het dan beter om niets te vertellen over de verslavingsachtergrond? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden en zal per situatie verschillen.
Wat we zelf kunnen doen om de invloed van stigmatisering en labels op beeldvorming te verkleinen, is simpelweg echt contact met deze persoon te hebben. Dit komt omdat het gebruiken van labels en stigma’s bij het beoordelen van mensen behoorlijk zit ingebakken in de mens en men hier snel op afgaat bij gebrek aan andere informatie. Dus als je eens bij die buurman uit de inleiding op bezoek gaat en meer van hem weet, zul je hem ook meer als een individu zien met een uniek karakter in plaats van een persoon met een label eraan waarop staat wie hij is en hoe hij zich gedraagt.
dr. Arne van den Bos is onderzoeker en docent aan de Hanzehogeschool Groningen, opleiding Toegepaste Psychologie en lectoraat Rehabilitatie. Jessica Kersaan is alumnus van de Hanzehogeschool, opleiding Toegepaste Psychologie.