Het aantal eczeempatiënten in de westerse wereld blijft gestaag groeien. Volgens recente schattingen maakt tenminste één op de vijf mensen ooit in zijn leven een eczeemperiode door. In tachtig procent van de gevallen gaat het om atopisch eczeem: een genetisch bepaalde variant die in de medische wereld wordt gerekend tot het atopisch syndroom. ‘Atopisch eczeem gaat vaak gepaard met hooikoorts, astma of oogontstekingen’, legt Elian Brenninkmeijer uit. ‘Wat die aandoeningen gemeen hebben, is hun allergische achtergrond. Bij de confrontatie met bepaalde allergenen, die bijvoorbeeld in huisstof en graspollen zitten, zetten ze het lichaam aan tot productie van de antistof IgE.’

Onterecht atopisch patiënt
Die IgE-productie biedt ook een handig criterium om atopisch eczeem te onderscheiden van andere eczeemvarianten. Maar wie met het IgE-criterium de vakliteratuur bestudeert waarin populaties met atopisch eczeem worden beschreven, komt tot een verassende ontdekking. ‘De opgegeven percentages lopen nogal uiteen, maar bij gemiddeld twintig procent van de patiënten is die antistof niet te vinden’, aldus de promovenda. ‘Met andere woorden: ongeveer vier procent van de hele bevolking wordt ooit ten onrechte als atopisch patiënt aangemerkt.’ De oorzaak ligt voor de hand, denkt Brenninkmeijer. ’Er bestaat een eczeemvariant die uiterlijk als twee druppels water op atopisch eczeem lijkt, maar waarbij de allergische component ontbreekt. Vanwege die vormovereenkomst spreken we in het AMC van atopiform eczeem.’

Verkeerde etiketten
Brandende vraag is dan natuurlijk: hoe ernstig is het door elkaar halen van die twee? Wordt die vier procent van de bevolking verkeerd behandeld? Zo’n vaart loopt het niet: tot op heden is de therapie voor beide eczeemvormen identiek. Maar in andere opzichten kunnen de consequenties ver reiken. De lifestyle-adviezen voor mensen met allergie verschillen wezenlijk van die voor andere eczeempatiënten. Bovendien: ‘Wat je vaak ziet gebeuren, is dat patiënten met atopisch eczeem uit zichzelf alles gaan mijden waarin allergenen zouden kunnen zitten. De vloerbedekking gaat eruit, het bankstel wordt ingeruild, de hond krijgt een ander tehuis en verdachte etenswaren komen niet meer op tafel.’
Beetje jammer als dat allemaal nergens voor nodig is. En de onderzoekster ziet nog tenminste één andere goede reden om beide typen scherp te onderscheiden. ‘Op dit moment zijn alle behandelingen voor atopisch eczeem nog symptoombestrijdend, maar in de pijplijn zitten behandelingen die de achterliggende oorzaken aanpakken, zoals gentherapie en anti-IgE-therapie. Dan is het niet zo handig om verkeerde etiketten te blijven uitdelen.’

Diagnostische test
Die verkeerde etiketten zijn ook nergens voor nodig. In het kader van haar promotieonderzoek vervaardigde Brenninkmeijer een handzame up to date-versie van de Millennium Criteria, een tien jaar eerder door haar promotor professor Jan Bos ontwikkelde diagnostische set, met een sleutelrol voor een bloedtest op de aanwezigheid van specifiek IgE. Onderzoek bij tweehonderd eczeempatiënten wees uit dat atopisch eczeem zich met de nieuwe set nauwkeurig van haar atopiforme tweelingbroertje laat onderscheiden. Wat nog niet wil zeggen dat artsen hun klinische blik voortaan wel thuis mogen laten. ‘Het begint altijd met heel goed kijken’, bezweert Brenninkmeijer. ‘Maar bij de minste verdenking op atopisch eczeem is een allergietest onontbeerlijk. Al was het maar omdat elke patiënt recht heeft op een correcte diagnose.’
Zie ook
Eén molecuul linkt eczeem en astma (Kennislinkartikel)