Naar de content

Even over evolutie: de mens staat niet bovenaan

Een tekening waarop een mens tegen dieren zegt dat hij bovenaan in de hiërarchie komt.
Een tekening waarop een mens tegen dieren zegt dat hij bovenaan in de hiërarchie komt.
Stijn Schreven voor NEMO Kennislink

Het beeld van de mens als toppunt van de evolutie is hardnekkig. Nog steeds zetten we onszelf bewust of onbewust boven andere dieren op basis van intelligentie, bewustzijn, taal, enzovoorts. Maar de mens is een diersoort als alle andere. “Geen enkele eigenschap is totaal uniek voor mensen.”

Charles Darwin gaf de mens met zijn evolutietheorie duidelijk een plaats in het dierenrijk. Toch heeft de samenleving zich nog lang niet losgeschud van de gedachte dat we boven andere dieren staan. Denk aan de veehouderij, dierproeven en dierentuinen. “Het zit in ons om onszelf hoger in te schatten dan we zijn”, vertelt José Joordens, bijzonder hoogleraar Paleo-ecologie en Evolutie van Mensachtigen aan de Universiteit Maastricht en senior onderzoeker bij Naturalis Biodiversity Center. “De gevolgen daarvan voelen we vandaag de dag nog in hoe wij met andere dieren omgaan.”

Pogingen om de natuur in te delen in hokjes gaan al ver terug vóór Darwins boek Over het ontstaan van soorten in 1859. Aristoteles beschreef in de vierde eeuw voor Christus zijn ‘scala naturae’, de ladder van de natuur: onderaan de mineralen, dan de planten, de dieren en aan de top de mensen – onder de goden. Die ladder van de natuur zit nog stevig verankerd in het westerse denken, temeer omdat het christendom eenzelfde hiërarchie hanteert.

Twee hiërarchische indelingen van de wereld: de 'Scala Naturae' (links) en de 'Pedigree of Men'.

Een hiërarchische indeling van de wereld. Links de ‘scala naturae’ van vóór Darwin, uit 1579. De stamboom rechts is van precies driehonderd jaar later (1879) en na de evolutietheorie, gemaakt door Ernst Haeckel, met de mens aan de top.

Links: Diego Valadés, 1579; rechts: Ernst Haeckel, 1879. Wikimedia Commons, publiek domein.

Darwin gooide dat keurige kaartenhuis met de mens als koning aan diggelen. “Hij heeft ervoor gezorgd dat de mens onderdeel werd van het grote geheel van evolutie”, vertelt Joordens. “Veel mensen hebben de theorie officieel wel omarmd, maar diep van binnen blijft het gevoel dat de mens toch uniek en speciaal moet zijn.” In navolging van Darwin tekenden latere wetenschappers hun eigen versies van de stamboom van het leven, maar steeds met de mens aan de top van de boom.

Geen doel

In die stamboom zit een verkeerde interpretatie van evolutie verstopt, namelijk dat die een doel of bedoeling zou hebben: het leven ontwikkelt zich steeds ‘complexer’ tot uiteindelijk de mens. Als evolutie een route is met als einddoel de mens, zijn de andere dieren slechts zijsporen, minder ontwikkelde, lagere takken aan de boom. En zo is de stamboom een nieuwe hiërarchie, een levensladder 2.0. De aanname van een bedoeling in de wereld om ons heen wordt ‘teleologie’ genoemd, en zit nog steeds ingebakken in veel lesmateriaal in de biologie. Bijvoorbeeld in de volgorde waarin evolutie wordt besproken, of de manier waarop: eerst de ‘lagere’ groepen, dan de ‘hogere’ groepen, en in het laatste hoofdstuk de mens.

Het gaat voorbij aan het feit dat veel ‘lagere’ groepen uit de stamboom nog steeds bestaan en net zo lang zijn geëvolueerd als de mens, met eigen aanpassingen aan hun omgeving. Joordens noemt het boek Sentient uit 2021 als ideale voorbeeld. “De schrijver laat daarin zien dat dieren die wij geneigd zijn als ‘laag’ te classificeren, dingen kunnen doen die onze mogelijkheden ver overstijgen. Soorten als de bidsprinkhaankreeft, de vampiervleermuis en de octopus zijn enorm geavanceerd op hun eigen manier.”

Een octopus bij een hoogleraar in huis leert een schroefdop open te draaien. (Bron: BBC Earth, 2021)

Werktuigen

Ook in het onderzoek van veel collega’s van Joordens ligt de focus nog te vaak op wat de mens nou zo uniek maakt. “Ze plaatsen eigenschappen op een voetstuk en zoeken vervolgens een verklaring voor het ontstaan daarvan, bijna losgezongen van de biologie.” Weinig collega’s vergelijken de mens met andere dieren. “Je hebt een heel dierenrijk tot je beschikking. Als je gaat zoeken, vind je altijd andere dieren die iets soortgelijks doen als de mens. Die kun je vergelijken: doen wij dat een beetje meer, minder of anders? Ik kan geen enkele eigenschap noemen die totaal uniek is voor mensen.”

Een eigenschap die we lang als uniek menselijk hebben beschouwd, is ons gebruik van werktuigen. “Andere diersoorten, van andere primaten tot vogels en vissen, gebruiken echter ook werktuigen”, vertelt de paleoantropoloog. “Er zijn vissen die steentjes gebruiken om schelpen te openen of er een nest van bouwen. In die vergelijkende context zie je dat we het idee van werktuigen wel tot in extreme mate hebben uitgevoerd, maar de basis is hetzelfde als bij andere dieren. Het komt voort uit dezelfde vermogens en behoeftes: het manipuleren van je omgeving, zodat je kunt eten en nakomelingen kunt krijgen.” Ook onze taal is niet uniek: kenmerken van menselijke taal komen ook voor in andere dierentalen.

Een lipvis gebruikt koraal als aambeeld om een schelp tegen open te slaan. (Bron: Blue Planet II, BBC, 2017)

De Nieuw-Caledonische kraai gebruikt niet alleen werktuigen, hij past ze ook aan. (Bron: Nat Geo WILD, 2018)

Gedeeld DNA

Het duidelijkste bewijs voor onze plek tussen de dieren is volgens de onderzoeker ons DNA. De mens en de chimpansee hebben bijvoorbeeld voor 96 procent dezelfde genetische code. Met koeien delen we ongeveer 80 procent van ons DNA, en met muizen de helft. Onze genen laten zien dat er in feite geen hokjes zijn, maar gradaties van verwantschap tussen mensen en andere dieren.

Hokjes geven de mens duidelijkheid en veiligheid, grip op het leven. Maar er zit volgens Joordens ook een minder onschuldige kant aan de behoefte voor hokjes: macht. “Door iemand – een ander wezen of persoon – in een hokje te stoppen en niet als gelijke, maar als minder te zien, geef je jezelf een vrijbrief om ermee om te gaan zoals je wil. Je kunt macht uitoefenen over degene in dat andere hokje. Van mensen van een andere kleur zeiden witte kolonisators tijdens de slavernij dat ze zo anders waren dat ze eigenlijk niet echt mens waren, en dat ze geen pijn voelden. Dat lijkt erg op wat we nu nog met dieren doen.” Ze denkt dat we over enkele decennia met dezelfde afschuw terugkijken op industriële veehouderij als waarmee we nu naar slavernij kijken.

Die kentering in ons bewustzijn is al gaande, ziet de paleo-ecoloog. “Ik geef les aan studenten in Maastricht. Normaal moet ik in de eerste les altijd dat hiërarchische idee ontkrachten, maar nu niet meer. Ze komen duidelijk binnen met het idee dat de mens een dier is als alle andere. Jonge mensen zijn zich erg bewust van de psychologische en machtsfactoren die een rol spelen in onze omgang met andere dieren. Dat stelt me gerust.”

Bronnen