Je leest:

Europa verbetert imago streektalen

Europa verbetert imago streektalen

Auteur: | 1 april 2009

De Nederlandse streektalen die door Europa erkend zijn als minderheidstaal, worden met uitsterven bedreigd. Dat staat in de atlas van bedreigde talen van de Unesco. Toch zijn er ook onderzoeken die een rooskleuriger beeld geven van de taalsituatie. Streektaalfunctionarissen zijn voorzichtig positief. Europa heeft tot nu toe vooral bijgedragen aan de imagoverbetering van de streektalen.

Het Fries, het Limburgs en het Nedersaksisch worden met uitsterven bedreigd. Dat staat in de recent verschenen atlas van bedreigde talen van de Unesco, de culturele organisatie van de Verenigde Naties.

Minder streng

Streektaalfunctionaris Ton van de Wijngaard heeft zo zijn twijfels bij deze uitslag. Hij en zijn collega’s van het Bureau Streektaal Nederlands Limburg hebben vorig jaar nog een onderzoek laten uitvoeren door de Universiteit Utrecht. Daar deden 2500 Limburgers aan mee: 100 procent van de geënquêteerden gaf aan het Limburgs te kunnen verstaan en 94.5 procent zou het ook nog spreken.

Een opmerkelijke uitkomst. Vooral omdat het percentage in een eerder gehouden enquête (2002) lager lag. Toen gaf nog 83 procent van de deelnemers aan het dialect te spreken. Van de Wijngaard heeft het vermoeden dat de Limburgers in de enquête van 2008 minder streng zijn geweest. “Ze hebben het begrip dialect ruimer genomen. Ook dialect vermengd met een beetje Nederlands telt nu mee als dialect”, aldus de streektaalfunctionaris.

Met bovenstaande cijfers lijkt het Limburgs sterker te staan dan het Fries. Een taalpeiling in Friesland uit 2007 laat namelijk zien dat 84.2 procent van de Friezen het Fries goed kan verstaan (9.5 % vrij aardig; 6.3 met moeite of niet); 63.7 procent kan het ook spreken (9.9 % vrij aardig; 26.4 met moeite of niet).

Tweetaligheid

Van de Wijngaard noemt de Limburgse dialecten dan ook ‘opmerkelijk vitaal’. Om dit nog eens te illustreren haalt hij een onderzoek uit 2004 van de Universiteit Tilburg aan. Hierbij werden één- en tweetalige sprekers (alleen standaardtaal versus dialect en standaardtaal) in het basisonderwijs zes jaar lang gevolgd. De uitkomst van het onderzoek was dat de tweetaligen net zo goed scoorden op Nederlandse taaltests als de eentaligen. Sommige tweetaligen scoorden zelfs beter dan hun klasgenoten die alleen het Nederlands beheersten.

Volgens de streektaalfunctionaris trekt dit jonge ouders over de streep om hun kind toch het plaatselijke dialect mee te geven. Van de Wijngaard: “Dat is natuurlijke een prachtige ontwikkeling. Het schept hoop voor de toekomst.” Toch geldt ook voor de Limburgse dialecten dat ze ‘veralgemeniseren’: “Mensen verhuizen binnen de provincie. De dialectkenmerken die typisch zijn voor het dorp gaan er op die manier uit.”

Passieve kennis

Henk Bloemhoff is streektaalfunctionaris van de Stellingwerven. Hij ziet wel degelijk een gevaar voor de streektalen in zijn omgeving. Nadrukkelijk vermijdt hij het woord ‘dialect’. “Dat is zo langzamerhand haast een vloek”, verklaart Bloemhoff. Uit een onderzoek uit 2003 bleek dat een groot deel van de bewoners van Noord- en Oost-Nederland het Nedersaksisch nog wel kan spreken (ca. 75 procent). Maar de percentages voor het spreken ervan in de thuissituatie liggen een stuk lager. In Groningen spreekt bijvoorbeeld nog 46 procent thuis de streektaal (vaak in combinatie met Nederlands); in Drenthe 53 procent, net als in West-Stellingwerf. In Oost-Stellingwerf is dat nog maar 30 procent.

Met name de jongere leeftijdsgroepen beheersen en gebruiken de streektaal steeds minder. Vooral onder hoger opgeleiden blijkt een enorm verschil te bestaan tussen ‘doen en kunnen’. Ze kennen het Nedersaksisch alleen nog passief. Bloemhoff ziet het als zijn taak om de positie van de streektaal te versterken. En dan gaat het nadrukkelijk om levend gebruik: dus niet alleen om het vastleggen van de taal, maar ook om het uitgeven van literatuur in de streektaal en het gebruik ervan op internet. Als streektaalfunctionaris organiseert hij allerlei activiteiten om het Nedersaksich opnieuw onder de belangstelling te brengen.

Nedersaksisch is een verzamelnaam voor dialecten die ongeveer 1,8 miljoen mensen in Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland en de Friese gemeenten Ooststellingwerf en Weststellingwerf spreken. In Gelderland wordt de taal gesproken in de Achterhoek en op de oostelijke Veluwe. Net als het Fries en het Limburgs is het door de Europese Unie erkend als minderheidstaal.

Imago

Aan het huidige streektaalbeleid kan het niet liggen. Alleen al voor het Nedersaksisch zijn verschillende mensen – zowel streektaalfunctionarissen en -consulenten als taalkundigen – actief: in Groningen, Drenthe, West-Overijssel, Twente, de Stellingwerven en de Achterhoek. Eén van de manieren om het gebruik van de streektaal te stimuleren is door het ontwikkelen van lespakketten. In de Stellingwerven besteden docenten ongeveer een kwartiertje in de week aandacht aan de streek en de streektaal. Ook heeft de erkenning van het Nedersaksisch volgens het Europees Handvest volgens Bloemhoff bijgedragen aan het verbeteren van het imago. Hij omschrijft het zelfs als een ‘psychologische bevrijding’: “De streektaal wordt niet langer gezien als een platte variant van het Nederlands. Juist nu Europa de waarde inziet van de streektalen.”

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 01 april 2009
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.