Voor sommigen begint de misère in mei of juni, anderen hebben het hele jaar door last. Allergische rhinitis heet de aandoening, een verzamelnaam voor seizoensgebonden overgevoeligheid voor grassen en pollen (hooikoorts) en voortdurende allergische reacties op bijvoorbeeld kattenharen of huisstofmijt. De symptomen zijn bekend: niezen, snuiten, een verstopte neus, tranende of branderige ogen. “Pure ellende”, aldus Wytske Fokkens, hoogleraar Keel-, neus- en oorheelkunde. “Slaapstoornissen, onrust , een gebrek aan concentratie, leerproblemen en schoolverzuim bij kinderen”, somt ze op. “En vlak ook de maatschappelijke consequenties niet uit. Enig idee hoeveel verzuimdagen jaarlijks op het conto van rhinitis geschreven kunnen worden? Voor Nederland ontbreken exacte cijfers, maar op grond van gegevens uit Amerika en andere Europese landen kunnen we gevoeglijk aannemen: dat zijn er héél véél. En dan hebben we het nog niet eens over de mensen die zich niet ziek melden maar wel minder presteren op hun werk.”
In de jaren zestig waren allergieën nog een zeldzaamheid. Maar daar kwam in rap tempo verandering in: vanaf de vroege jaren zeventig is de incidentie van allergische rhinitis in Westerse landen elke tien jaar verdubbeld, vertelt Fokkens. “Eerst van vijf naar tien procent, vervolgens van tien naar twintig procent. En op dit moment leidt in Nederland naar schatting tussen de twintig en dertig procent van de bevolking aan de aandoening.” Hoe anders is de situatie in ontwikkelingslanden. “Daar zien we net zo weinig allergie^Bn als hier een kwart eeuw geleden. Blijkbaar is er iets in onze Westerse levensstijl dat voor een enorme toename heeft gezorgd.”
De uitwerpselen van de huisstofmijt kunnen allergische reacties uitlokken. Het spinachtige beestje is met het blote oog nauwelijks zichtbaar en leeft in een vochtige, stoffige omgeving. Mijten kunt u vinden in matrassen, kussens, pluche knuffelbeesten, vloerbedekking en beschimmelde muren; ze voeden zich met huidschilfers van mensen en dieren. Bron: Milieuloket, www.milieuloket.nl
Hygiënehypothese
Hoe ontstaan allergieën? “Je hebt er twee dingen voor nodig”, vertelt Fokkens. “Om te beginnen een atopische constitutie, oftewel het vermogen om antistoffen te maken tegen allergenen (stoffen die een allergische reactie kunnen opwekken). ’Grotendeels een kwestie van genetica: kinderen van allergische ouders lopen grote kans zelf ook ergens allergisch voor te zijn. Onze erfelijke opmaak is in de afgelopen decennia echter niet wezenlijk veranderd, dus genetica alleen kan de spectaculaire toename van allergieën niet verklaren. Er moeten nog andere, externe factoren in het spel zijn.”
Een mogelijke verklaring biedt de zogenaamde hygiënehypothese. Deze gaat uit van een verstoring in de balans tussen verschillende bij de afweer betrokken T-helpercellen, aangeduid als Th1 en Th2. De eerstgenoemde categorie richt zich met name op het bestrijden van virusinfecties. Groep twee is betrokken bij de strijd tegen bacteriën en wormen, maar ook bij het op gang brengen van overgevoeligheidsreacties. Th2-cellen functioneren dus als ziektebestrijder én als allergiebevorderaar. Rond de geboorte overheerst bij ieder mens het Th2-celtype. Normaal gesproken treedt in de eerste levensjaren echter een verschuiving op. Het lichaam produceert extra Th1-cellen, net zo lang tot er een evenwicht is bereikt. Die transformatie komt pas op gang als voldoende virusinfecties zijn doorgemaakt. Bij mensen met een allergie zou het daaraan schorten; bij hen is er onvoldoende push richting Th1.
De theorie is vooral gestoeld op epidemiologische gegevens. Zo ontwikkelen jonge kinderen die relatief veel infecties oplopen, bijvoorbeeld omdat ze uit een groot gezin komen of al vroeg naar de crèche gaan, minder vaak een allergie. Er is zelfs een groep die vrijwel nóóit klachten krijgt, namelijk de mensen die op een boerderij opgroeien en regelmatig in de stallen komen. Fokkens: “Daardoor wint de gedachte terrein dat niet alleen virussen maar ook bacteriën een rol spelen. Vooral van lactobacillen, melkzuurbacteriën, die in de darmen terechtkomen zou een beschermende invloed uitgaan. Misschien is dus ook de samenstelling van de darmflora van invloed op het ontstaan van overgevoeligheidsreacties.”
Behalve over het effect van infecties op de kinderleeftijd wordt ook al jaren gespeculeerd over de rol van factoren als luchtvervuiling. "Japanse studies tonen een piek in de incidentie van allergieën in gebieden rond grote autowegen. Dieselpartikels worden daarbij als de grote boosdoeners gezien. Zij zouden schade aan het slijmvlies veroorzaken, waardoor sommige stoffen sneller als allergeen werken. Ook woonomgeving kan een bijdrage leveren. In landen waar het welvaartsniveau stijgt, zien we een toename van overgevoeligheid voor huisstofmijt, domweg omdat mensen niet meer op rieten matjes slapen maar op matrassen. De blootstelling aan allergenen, en dus ook de kans op een allergie, neemt toe.
Dergelijke bevindingen pleiten echter niet tégen de hygiënehypothese. Waarschijnlijk is sprake van verschillende processen die min of meer gelijktijdig plaatsvinden, en elkaar misschien ook wel versterken."
Snotneus
Allergieën ontstaan soms al bij baby’s, en dan doorgaans in de vorm van atopisch eczeem. Om de één of andere reden gaat dat meestal weer over, zegt Fokkens. “Eczeem is een typische kinderziekte, onder volwassenen is het zeldzaam. Ook astma zien we regelmatig bij jonge kinderen. Maar of dat eveneens geldt voor rhinitis weten we eigenlijk niet. Lang werd dat als een aandoening beschouwd die zich pas manifesteert op de basisschool, maar ik betwijfel het. Een normale verkoudheid op de peuterleeftijd onderscheiden van een allergische reactie, dat is immers vrijwel onmogelijk. Pas na de kleuterschool, als we met z’n allen vinden dat die snotneus nu toch eens opgedroogd zou moeten zijn, denken artsen aan een allergie. Maar onderzoek onder kinderen van rond de twee jaar bij wie neus- of keelamandelen waren verwijderd, wijst in een andere richting. Circa twintig procent bleek wel degelijk allergisch. Waarschijnlijk komt rhinitis dus ook op jonge leeftijd veel vaker voor dan we denken.”
Dat er een verband bestaat tussen rhinitis en astma staat buiten kijf. "Veel kinderen met bijvoorbeeld hooikoorts krijgen op latere leeftijd astma. Niet zo raar eigenlijk, want de bekleding van neus en longen is vrijwel hetzelfde; eigenlijk vormt deze één geheel. Weliswaar hebben we ooit besloten dat alles wat boven het strottenhoofd zit voor de KNO is, en alles daaronder tot het terrein van de longziekten behoort, maar in feite slaat dat nergens op. Huisartsen zeggen wel eens tegen hun patiënten: “Het snot loopt uw longen in”. Eigenlijk niet eens zo’n gekke omschrijving. Neus en longen communiceren namelijk met elkaar via mediatoren in de bloedbaan. Stop je bij iemand die geen astma heeft graspollen in de longen, dan kan hij gaan niezen. Er wordt dus informatie uitgewisseld. En als eenmaal een allergische ontstekingsreactie in gang is gezet, dan kan die na verloop van tijd ook elders in het lichaam de kop op steken. Allergische rhinitis verandert in allergische astma. Daaruit kan na verloop van tijd een gewone, niet-allergische astma ontstaan, die veel moeilijker te behandelen is."
Kwaliteit van leven
Mede daarom is Fokkens een vurig pleitbezorger van adequate therapie voor álle mensen met luchtwegklachten door allergie. “Iedere astmapatiënt heeft ook rhinitis”, zegt ze met grote stelligheid. "Dat kan meer of minder last veroorzaken, maar het is er altijd. Als de betrokkene er niet over klaagt, dan wordt er vaak niets gedaan. Maar adem je voortdurend door je mond “je neus zit immers verstopt” dan gaan al die allergenen linea recta de longen in. Niet best als je astma hebt."
Behandelen dus, die allergische rhinitis. Dat kan tegenwoordig uitstekend met antihistaminica (stoffen die de allergische reactie onderdrukken) of lokaal werkende corticosteroïden (ontstekingsremmers). “Als huisartsen het ziektebeeld herkennen, gebeurt dat meestal wel. Maar vaak zijn ze zich onvoldoende bewust van het verband tussen astma en rhinitis. Ze vragen niet door als iemand zich meldt met luchtwegproblemen. Te veel mensen lopen daarom jarenlang met klachten rond zonder dat er iets aan gedaan wordt. En dat terwijl de kwaliteit van leven door een allergische rhinitis vaak dramatisch daalt. Laten we dus niet meer denken: het is maar een snotneus. Gewoon behandelen. Daar valt een hoop winst mee te behalen.”
Recentelijk stelde de Europese Unie 14,4 miljoen euro beschikbaar voor onderzoek naar de oorzaken van allergieën en astma. Met dit geld werd op 12 februari jl. in Brussel het Global Allergy and Asthma European Network opgericht, een internationaal researchnetwerk dat bestaat uit 25 wetenschappelijke instituten en twee verenigingen. De komende jaren onderzoekt het netwerk genetische factoren, milieu-invloeden, voedingspatronen en leefstijl in relatie tot astma en allergieën. In het netwerk participeren twee Nederlandse instellingen: het AMC en de Universiteit van Utrecht. Binnen het AMC zal het onderzoek zich onder andere richten op de verschillende uitingen van een allergie: waarom krijgen sommige mensen astma, anderen rhinitis en weer anderen eczeem?
Zie ook:
- Astma en allergie (multimediafragment)
- Huisstofmijten
- Diesel ontsteekt allergie?