In de zomer van 1845 voer een aantal Nederlandse schepen naar Suriname. Het plan was een kolonie te stichten op de plantage Voorzorg, tegenover de militaire post Groningen, aan de rivier de Saramacca. Maar bij aankomst ging het snel mis. Een epidemie brak uit, waaraan de helft van de bijna vierhonderd kolonisten bezweek. Welke ziekteverwekker hen precies velde, is nooit met zekerheid vastgesteld. Gedacht werd aan buiktyfus, maar Jaap van Dissel, hoogleraar Infectieziekten in het LUMC, twijfelde aan die diagnose toen hij zo’n vijf jaar geleden voor het eerst van deze geschiedenis hoorde van collega-hoogleraar René de Vries (Immunohematologie en Bloedtransfusie).

De boerenkolonist Gijsbertus Overeem met zijn vrouw (1893).
J.E. Muller, Tropenmuseum
Zonder slaven
Vier schepen met boeren uit de Gelderse heuvelrug kozen in 1845 het ruime sop om zich in Suriname bij de rivier de Saramacca te vestigen. De slavernij stond op het punt te worden afgeschaft en arme boerengezinnen emigreerden uit Nederland om het Surinaamse land te bewerken. De Nederlandse regering wilde laten zien dat boeren zónder slaven in de tropen de landbouw konden beoefenen. Bij aankomst bleek bitter weinig terechtgekomen van de toegezegde voorbereidingen: de huizen waren niet afgebouwd en de grond was niet ontgonnen. Twee weken na aankomst brak een epidemie uit. Van de 384 kolonisten overleden er 189 in enkele weken. De kolonie werd in 1853 opgeheven. Van de overlevenden ging een deel terug naar Nederland. De kolonisten die in Suriname bleven, de Boeroes, kochten grond rond Paramaribo. Hun nakomelingen zijn nu geïntegreerd in de Surinaamse samenleving.
Rood hemd
Bijna veertig jaar geleden was René de Vries huisarts in Groningen aan de Saramacca. Tijdens een partijtje voetballen verscheen hij een keer in een rood hemd. Hem werd dringend verzocht wat anders aan te trekken. Overleden kolonisten van de buiktyfusepidemie lagen volgens de dorpelingen onder het voetbalveld begraven, en die hielden niet van de kleur rood. ‘Je zou botten breken.’ Dat bracht René de Vries op een idee. Hij nam bloed af van afstammelingen van de kolonisten die de epidemie overleefd hadden, en keek bij hen naar genen die belangrijk zijn voor het afweersysteem, het HLA. Hij vond dat een bepaald HLA-type vaker voorkwam en een ander HLA-type juist ontbrak. Eind jaren zeventig werd daarmee voor het eerst aangetoond dat infectieziekten een belangrijke rol hebben gespeeld bij de evolutie van HLA: verschillende types kunnen de kans op bepaalde ziektes verhogen, of juist verlagen. Als oorzaak van de epidemie nam René de Vries de destijds genoemde buiktyfus aan.
Oude brieven en tekeningen
In zijn vrije tijd stortte Van Dissel zich op de zaak. Hij vlooide door oude documenten in de Universiteitsbibliotheek en het Nationaal Archief in Den Haag, op zoek naar informatie. “Het werd een beetje een obsessie”, geeft Van Dissel toe. “Maar historisch gezien is het ook een erg interessante zaak.” De grote besmettelijkheid, de duur van de ziekte en de zeer hoge sterfte, met name onder kinderen, wezen niet op buiktyfus. Onderzoek aan stoffelijke resten zou mogelijk uitkomst bieden, maar de plaats waar de slachtoffers van de epidemie destijds waren begraven was onbekend. Op basis van oude brieven van het gouvernement en enkele oude tekeningen werd een hypothese opgesteld waar de lichamen begraven moesten zijn. Nederlandse en Surinaamse stichtingen van Boeroes – de benaming voor de nakomelingen van de Nederlandse kolonisten – herdenken de slachtoffers nog ieder jaar. Zij waren enthousiast over het plan om de stoffelijke resten op te graven en na te gaan of de veroorzaker van de epidemie te achterhalen was. Ook de officiële instanties in Suriname gaven toestemming. Versterkt met archeologen Eveline Altena en Axel Muller en IC-verpleegkundige en amateur-archeoloog Philip Pieterse konden de onderzoekers beginnen met graven.
Graven uit één periode
Er zijn op de door Van Dissel en De Vries aangewezen plek al ongeveer zestig graven blootgelegd. “Alle doden waren netjes in een kist begraven. Dat past goed bij de streng Hervormde gemeenschap waaruit de slachtoffers afkomstig waren, en de historische aanwijzingen.” Honderd procent zeker is het niet dat dit slachtoffers van de epidemie zijn, maar alles wijst er wel op. Niet alleen de historische gegevens, maar ook het feit dat er veel graven bijeen liggen uit eenzelfde periode, terwijl er geen officiële begraafplaats op die plek is geweest. Is het niet gevaarlijk om deze stoffelijke resten op te graven? Van Dissel: “Je moet zorgvuldig te werk gaan, maar in de tropen is de kans dat de verwekker van destijds nog leeft, klein. Alleen miltvuurbacteriën kunnen lang overleven, maar daar wijzen de symptomen niet op.”

Tanden
Uit zeventien lichamen werden monsters van tanden genomen voor DNA-onderzoek. Met dit erfelijk materiaal gaat Eveline Altena, promovenda op het laboratorium van LUMC-hoogleraar Peter de Knijff, vaststellen of het om mensen van Nederlandse afkomst gaat. Van Dissel: “We hopen natuurlijk ook DNA van de ziekteverwekker te vinden. Die kans is zeker aanwezig. Als mensen dood gaan aan een bacteriële infectie, dan komt de bacterie vaak in het bloed en de tandwortels terecht. Daaruit kan het eeuwen later nog geïsoleerd worden, als stukjes DNA. Dat was bijvoorbeeld het geval bij slachtoffers van de Europese pestepidemieën.”
Mocht een virus de epidemie veroorzaakt hebben, dan wordt er waarschijnlijk niets gevonden. Virussen gebruiken voor hun erfelijke informatie vaak het kwetsbaarder RNA, dat allang is afgebroken. “Maar ik denk niet dat het een virus is geweest, omdat de epidemie erg plaatselijk is gebleven en er veel slachtoffers vielen. Dan zou een gele koorts-epidemie het meest waarschijnlijk zijn, maar die trof de overlevenden enkele jaren later en valt af.”
Shigella
In samenwerking met de Surinaamse Anton de Kom Universiteit wordt het veiliggestelde DNA onderzocht. De uitslag kan nog wel een jaar op zich laten wachten. Op grond van alles wat hij over de epidemie heeft gelezen denkt Van Dissel dat de Shigella-bacterie weleens de boosdoener zou kunnen zijn. Deze bacterie veroorzaakt een darmontsteking en gaat gepaard met heftige diarree. Als mensen voldoende vocht krijgen toegediend is dit meestal niet dodelijk, maar in primitieve omstandigheden en tropische hitte ligt het wel anders. Van Dissel: “De Shigella-bacterie is erg besmettelijk, er zijn er maar weinig van nodig om iemand ziek te maken. En snelle overdracht van ziekte kenmerkte juist deze epidemie. Je ziet ook dat er tijdens deze epidemie vooral kinderen en ouderen zijn overleden, wat bij Shigellose vaak het geval is, want dat zijn degenen die het snelst aan uitdroging sterven.”
De onderzoekers zullen ook nagaan hoe de slachtoffers genetisch in elkaar zaten. Dat is een mooie aanvulling op het onderzoek dat René de Vries eerder deed. Van Dissel: “Het idee is dat de slachtoffers andere typen HLA hebben dan de mensen die de epidemie overleefden. Nu hopen we te bevestigen dat HLA-factoren mensen inderdaad juist kwetsbaar maakten voor deze ziekteverwekker.”