Je leest:

Embryoselectie mag niet altijd

Embryoselectie mag niet altijd

Auteur: | 12 augustus 2007

Embryoselectie om zieke broertjes of zusjes te helpen, mag niet van staatssecretaris Ross.

Kinderen worden geboren voor zichzelf en niet voor anderen, aldus staatssecretaris Clémence Ross-Van Dorp (CDA). Ross verwierp vorige week deels een advies van de Gezondheidsraad over preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD). Zij staat niet toe dat ouders een kind geboren laten worden met de juiste genetische eigenschappen zodat het als stamceldonor kan dienen voor een broertje of zusje met bijvoorbeeld leukemie. Deze patiëntjes kunnen gered worden via een beenmergtransplantatie van een immunologisch identieke donor. Tijdens de geboorte van het tweede kind kunnen uit de navelstreng bloedvormende stamcellen geïsoleerd worden. Maar van Ross mag alleen het belang van het toekomstige kind meewegen bij het selecteren van embryo’s.

Weinig

Het gaat om een vorm van embryoselectie die weinig zal plaatsvinden, stelt Joep Geraedts, hoogleraar Genetica en celbiologie aan de Universiteit van Maastricht. Hij werkte mee aan het rapport van de Gezondheidsraad. ‘Ik denk dat slechts enkele ouders per jaar zouden kunnen overwegen een kind geboren te laten worden om een ziek broertje of zusje te genezen. Ik schat minder dan vijf.’ De Universiteit van Maastricht is de enige plaats in Nederland waar embryoselectie toegestaan is.

Embryoselectie draait in dit geval om het HLA-systeem. Deze presentatie- eiwitten op het oppervlak van alle cellen maken het immuunsysteem duidelijk wat zelf en niet-zelf is. Patiënten met leukemie, kanker in bloedvormende cellen, kunnen alleen genezen worden door het beenmerg te bestralen en van nieuwe bloedvormende stamcellen te voorzien. Om te voorkomen dat deze zogenoemde hematopoetische stamcellen meteen opgeruimd worden door het immuunsysteem van de gastheer, moet het HLA-type van donor en gastheer overeenkomen. Ouders die een tweede kind verwekken hebben een kans van één op vier dat de HLA-types van beide kinderen overeenkomen. Embryoselectie vergroot deze kans naar honderd procent. Door eicellen in vitro te bevruchten en te laten uitgroeien tot een achtcellig stadium is het mogelijk één cel daarvan te verwijderen en te gebruiken voor DNA-onderzoek. Het embryo met het juiste HLA-type kan vervolgens in de baarmoeder geïmplanteerd worden (reageerbuisbevruchting of in vitro fertilisatie).

Een complexe procedure waarvan het succes niet van tevoren vaststaat, relativeert Geraedts. ‘Wanneer bij ons het traject van IVF en PGD-behandeling leidt tot de transplantatie van een embryo naar de baarmoeder, dan is er 28 procent kans op zwangerschap.’

Mediterraan

De uitspraak van Ross betekent overigens dat embryoscreening nog wel mag om te voorkomen dat het toekomstige kind zelf een ernstige erfelijke ziekte heeft. Hierbij wordt het embryo niet gescreend op HLA-typering maar op de aanwezigheid van een erfelijke ziekte. Dit is aan de orde als de ouders heterozygoot zijn voor ziektes zoals Fanconi anaemie en thalassemie. Fanconi anemie is zeer zeldzaam: het wordt in Nederland bij minder dan één kind per jaar vastgesteld. Thalassemie is ook zeldzaam onder de inheemse Nederlandse bevolking maar zeker niet onder bevolkingsgroepen met een mediterrane, Afrikaanse of Aziatische achtergrond.

Het betekent ook dat als het tweede kind toevallig wel HLA-compatibel is met het eerste kind, diens stamcellen wél gebruikt mogen worden om bijvoorbeeld leukemie mee te genezen. Zo principieel is de uitspraak van Ross dus ook weer niet.

Dit artikel is een publicatie van Bionieuws.
© Bionieuws, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 12 augustus 2007
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.