Een gezond ecosysteem in een bodem kun je wellicht maken, maar je kunt hem ook breken. Een gezonde bodem met gezond bodemleven is onder andere afhankelijk van de bodemdieren die mest verwerken. Tegelijk schuilen in die mest tegenwoordig ook potentiële gevaren voor het bodemleven. Uit een onderzoek met mest van dieren die wel of niet met medicijnen waren behandeld tegen maagdarmwormen, blijkt dat die middelen hun werking nog niet zijn verloren wanneer ze het dier aan de achterkant verlaten.
Leven op het grensvlak van bodem en bovengrond
De mest van landbouwhuisdieren als koeien, paarden en schapen zit vol met meer en minder verteerde plantenresten. Mest is dan ook een belangrijke bron van voedingsstoffen in de landbouw, in tuinen en ook in de natuur. Omdat mest boordevol zit met organische stof, zijn er vele ongewervelde diergroepen die zich hebben gespecialiseerd in het leven in en van de mest.
Uitwerpselen van grazende dieren worden vaak al binnen enkele minuten gevonden door verschillende soorten mestvliegen. Wie regelmatig in de natuur wandelt, heeft zeker wel eens gezien hoe de flatsen van runderen of verse paardenvijgen helemaal vol zitten met vliegen, zoals de gele strontvlieg. Je moet er oog voor hebben, maar als je zo’n vlieg van dichtbij bekijkt, ziet die er prachtig uit!
Ook mestkevers kunnen verse mest van grote afstand ruiken en komen snel aanvliegen als er weer een nieuwe hoop is gedeponeerd. Naast deze meest opvallende groepen bestaat de mestfauna uit regenwormen, kortschildkevers, mijten, pissebedden, springstaarten en nog vele andere groepen.

Deze ‘mestfauna’ gebruikt de mest niet alleen als voedsel, maar ook als broedplaats, dus voor de voortplanting. Dit kan op vele manieren. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillende groepen mestkevers. Residente mestkevers, of ‘dwellers’ leven in de mest zelf en leggen hierin hun eieren. De gravers, of ‘tunnelers’ graven gangen onder of naast mestflatsen, brengen wat mest in die gangen aan en zetten er dan hun eieren in af. ‘Rollers’, zoals de bekende scarabee, maken ballen van de mest waarin zij hun eieren leggen. Behalve de regenwormen leven de meeste groepen mestfauna deels bovengronds en deels in de mest en onder de grond. Een mestflats vormt zo een tijdelijke leefomgeving voor een hele levensgemeenschap van organismen.
Na kolonisatie van de verse mest vindt een opeenvolging van diergroepen plaats. Ieder van deze groepen kent zijn eigen rol. Sommige keversoorten kauwen de grove mest in kleinere stukjes. De gangen die vliegen, kevers en hun larven graven dragen bij aan de beluchting, waardoor de mestafbraak gemakkelijker verloopt. De vliegen en de kevers trekken op hun beurt weer rovers aan, zoals kortschildkevers. Onder de mest verzamelen zich regenwormen die zich voeden met de mest en deze dieper de grond in brengen. Gaandeweg deze successie wordt de mest afgebroken.
Uiteindelijk doen bacteriën en schimmels in de bodem het echte werk, maar de ongewervelde mestfauna doet noodzakelijk voorwerk. Naast hun bijdrage aan de kringloop van organische stoffen en nutriënten in de bodem, is de mestfauna ook een belangrijke voedselbron voor hogere dieren. Jonge grutto’s bijvoorbeeld eten per dag vele duizenden kleine insecten en insectenlarven. De aanwezigheid van verse mest in het juiste jaargetijde is dan ook een belangrijke factor voor de groei en overleving van jonge weidevogels.

Haperende mestverwerking
Een gezonde mestfauna is dus van groot belang voor het natuurlijk verloop van de mestafbraak in de bodem en de rest van het ecosysteem boven die bodem. Het gevolg van een niet functionerende mestfauna werd pijnlijke duidelijk in Australië in de vorige eeuw. De inheemse mestfauna kan alleen leven van de mest van de van oorsprong op het continent aanwezige buideldieren. Toen de uit Europa afkomstige boeren andere zoogdieren als vee begonnen te importeren, zoals runderen, bleef de mest van deze dieren gewoon in het veld liggen doordat er nauwelijks afbraak plaatsvond. De weilanden waar de geïmporteerde dieren graasden vervuilden hierdoor ernstig, wat weer leidde tot onhygiënische situaties voor het vee.
Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw lanceerde Australië een grootschalig programma om op zoek te gaan naar uitheemse mestkevers. Meerdere soorten werden uitgeprobeerd en uiteindelijk uitgezet. Inmiddels hebben diverse soorten zich met succes over het continent verspreid en dragen zij hun steentje bij aan de mestverwerking. Het mag duidelijk zijn dat de ‘Aussies’ erg zuinig zijn op hun mestkevers. Het is één van de weinige landen waar mestkevers – zij het officieus – voorrang krijgen in het verkeer! ‘Caution! Dung beetles have right of way.’
Medicijnen bedreigen de bodemfauna
Vee dat buiten in de wei verblijft, loopt bij het grazen verschillende parasieten op. Maagdarmparasieten tasten de darmwand aan en maken darmvlokken kapot, waardoor die minder voedingsstoffen opnemen, en de groei van de dieren wordt geremd. In het gras schuilen ook longwormen. Na opname via het maagdarmkanaal, verhuizen de larven van deze parasieten naar de longen, waar zij nare infecties kunnen veroorzaken. In vochtige graslanden kunnen bovendien leverbotinfecties optreden. Na opname van gras met een cyste – het voorlaatste stadium in de levenscyclus van een leverbot – graaft deze platworm zich vanuit de darm een weg door het lichaam naar de lever. Daar kunnen de volwassen diertjes de galgangen verstoppen. Zulke leverbotinfecties kunnen dodelijk zijn voor bijvoorbeeld koeien, paarden of schapen.
Om het vee van parasieten te ontdoen, gebruiken veehouders antiparasitaire middelen. Deze middelen staan ook wel bekend als ‘ontwormingsmiddelen’, omdat de belangrijkste parasieten nematoden zijn. Deze wormvormige aaltjes hebben evenwel niets te maken met regenwormen die in de bodem leven. De middelen laten de regenwormen dan ook ongedeerd.

Er zijn diverse groepen antiparasitaire middelen. Een veel gebruikte en zeer effectieve groep omvat de zogenaamde macrocyclische lactonen. Andere groepen zijn die van de benzamidazolen, pyrimidines en imidathiazolen. Verschillende van deze middelen worden ook in Nederland op grote schaal gebruikt zoals de macrocyclische lactonen ivermectine, doramectine en moxidectine bij paarden, schapen en runderen en een benzamidazol genaamd flubendazol bij varkens. De middelen worden vooral toegediend aan grazende dieren. Uit het oogpunt van preventie gebeurt dit soms meerdere keren per jaar, zoals in de recreatiepaardenhouderij. Bij runderen worden in principe alleen de jonge pinken ontwormd bij hun eerste weidegang. De volwassen dieren zijn minder vatbaar voor de belangrijkste maagdarmparasieten.
Binnen, in stallen met varkens bijvoorbeeld, kunnen maagdarmparasieten ook zeer hardnekkige infecties veroorzaken. Daarom gebruiken varkenshouders veel flubendazol. Behalve in de veehouderij worden antiparasitaire geneesmiddelen ook gegeven aan grote grazers in natuurgebieden. Precieze gebruiksgegevens van antiparasitaire middelen in Nederland zijn helaas niet openbaar.
Giftige mest
Ivermectine is een veel bestudeerde stof. Het middel wordt na toediening grotendeels onveranderd uitgescheiden via het maagdarmkanaal en komt zo in de mest terecht. Zelfs na toediening via een injectie of als een pasta die op de huid wordt gesmeerd, wordt de stof met de mest uitgescheiden. Ivermectine wordt in het milieu langzaam afgebroken en is slecht oplosbaar. Het middel blijft dus in potentie langere tijd aanwezig in besmette mest en in de bodem.
Van ivermectine en aanverwante stoffen zijn de ecologische effecten op de mestfauna uitgebreid onderzocht. De middelen zijn uiterst toxisch voor geleedpotige dieren zoals insecten. Vooral de larven van mestvliegen en mestkevers zijn gevoelig. Het staat inmiddels vast dat een standaardbehandeling van vee met ivermectine leidt tot giftige mest, waarin veel belangrijke groepen mestinsecten niet kunnen overleven. In sommige studies werd ook gevonden dat deze effecten aanleiding geven tot een vertraging van de mestafbraak en dus een verstoring van de kringloop van organische stof en nutriënten.
In Nederland ontstond een aantal jaren geleden een felle polemiek over het al dan niet optreden in het veld van de effecten die in de wetenschappelijke literatuur waren beschreven. Natuurbeschermers spraken al van ‘dode koeienflatsen’ en een gevaar voor de biodiversiteit, terwijl dit door veterinaire deskundigen werd afgedaan als indianenverhalen.
Om duidelijkheid te krijgen in deze strijd is onderzoek gedaan. De afgelopen tien jaar is gekeken naar de ecologische effecten van ivermectine in mest. Hierbij werd mest van paarden en koeien na een standaard behandeling met het medicijn een week in het veld gelegd om kolonisatie door mestfauna te bewerkstelligen. Hierna werd de mest meegenomen naar het lab en ‘uitgebroed’ om te bepalen hoeveel van de in de mest gelegde eitjes zich ontwikkelden tot volwassen insecten.
Uit dit onderzoek bleek dat de ivermectine die in de mest terechtkomt wel degelijk leidt tot een flinke afname van het aantal levensvatbare larven. Met name verschillende talrijke groepen vliegen zoals huisvliegen (Muscidae_), kleine mestvliegen (Sphaeroceridae_), wapenvliegen (Sciaridae) en wenkvliegen (Sepsidae) hadden te lijden van het diergeneesmiddel. Ook keverlarven hadden last van de stof.
Bewust van de risico’s
In het Nederlandse onderzoek werd geen effect gevonden van het diergeneesmiddel op de afbraaksnelheid van de mest. Misschien is in ons land de insectenfauna minder belangrijk voor de afbraak van mest, omdat in ons gematigde klimaat veel regenwormen voorkomen die een groot deel van de verwerking en afbraak voor hun rekening nemen.
De effecten van ivermectine op de insectenlarven kunnen ook leiden tot een verminderd voedselaanbod voor weidevogels en andere dieren die zich voeden met kleine insecten. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, is tot op heden niet aangetoond. Misschien valt dit effect in de praktijk mee, omdat bij volwassen melkkoeien relatief weinig antiparasitaire middelen worden gebruikt.

Omdat in Nederland op grote schaal antiparasitaire middelen zoals ivermectine worden gebruikt bij diverse landbouwhuisdieren en grote grazers in natuurgebieden, is het aannemelijk dat de beschreven negatieve effecten op de mestfauna in ons land op veel plaatsten optreden. Toch zullen deze negatieve effecten niet snel tot een verbod op het gebruik van antiparasitaire middelen leiden. Daarvoor zijn de genoemde middelen eenvoudigweg te belangrijk bij de bestrijding van parasitaire infecties.
Het zou al helpen wanneer dierenartsen, veehouders en beleidsmakers zich bewust zijn van de risico’s. Er zijn daarbij verschillende maatregelen te bedenken die de risico’s kunnen beperken:
- Alleen behandelen als een parasitaire infectie is aangetoond en het dier hier last van heeft. Dus: curatief behandelen en niet preventief.
- Gebruik van minder giftige middelen. Benzamidazolen zoals flubendazol zijn minder toxisch voor de mestfauna maar geven wel sneller aanleiding tot resistentievorming.
- Gebruik van milieuvriendelijke toediening. Zogenaamde bolussen die voor langere tijd geneesmiddelen afgeven in de maag van dieren zijn veel schadelijker voor de mestfauna dan eenmalige toedieningen.
- Mest van behandelde dieren op stal verzamelen, apart afvoeren en verwerken, bijvoorbeeld door verbranding. Hiervoor is het nodig de dieren na behandeling een aantal dagen op stal te houden.
- Kuddes in stappen behandelen, zodat er altijd voldoende niet-besmette mest in het veld komt waarin de mestfauna kan overleven en zich kan voortplanten.
Naar de effectiviteit van dit soort maatregelen is nog veel onderzoek nodig. Hierbij is de hulp van veehouders, dierenartsen en andere belanghebbenden nodig. Zij moeten gezamenlijk tot een praktijk komen van duurzaam gebruik van antiparasitaire middelen waarbij én de gezondheid van het vee wordt bevorderd én de nuttige mestfauna zoveel mogelijk wordt ontzien.