Je leest:

Eerste wetenschappelijk onderzoek naar Tolkienreligie

Eerste wetenschappelijk onderzoek naar Tolkienreligie

Markus Altena Davidsen schrijft met zijn proefschrift het eerste grote werk over de Tolkienreligie. Daarin onderzoekt hij de religie die zich baseert op de verhalen van de Britse fantasyschrijver J.R.R. Tolkien. Ook verklaart hij hoe fictie religieus kan worden.

In zijn proefschrift The Spiritual Tolkien Milieu schrijft Davidsen dat de aanhangers van de Tolkienreligie een – grotendeels online – netwerk vormen van groepen en individuen die spirituele inspiratie putten uit de literaire mythologie van Tolkien. De schrijver is vooral bekend van The Lord of the Rings (1954-1955). De beweging kwam op in de jaren zestig en heeft tot op de dag van vandaag duizenden aanhangers over de hele wereld.

Trilogie The Lord of the Rings (In het Nederlands vertaald als ‘In de ban van de ring’.

Davidsen interviewde voor zijn onderzoek tientallen Tolkien-gelovigen. Hij ontdekte dat maar een heel klein percentage de verhalen letterlijk neemt. Grofweg zijn drie typen gelovigen te onderscheiden. Een deel van hen beschouwt het verhaal zelf als fictie maar gelooft wel in de beschreven bovennatuurlijke wezens. Daarnaast is er een groep die gelooft dat Tolkiens wereld een echte parallelle wereld is, waartoe de schrijver toegang kreeg door een visioen of openbaring. De grootste groep hanteert echter de zogenoemde verrekijkervisie. Zij ziet Tolkiens werk als fictie, maar zijn geïnteresseerd in de bronnen ervan, zoals de Keltische en Germaanse mythologie en natuurreligies. Tolkien fungeert dan slechts als katalysator.

Het proefschrift bevat een uitgebreide analyse van de Tolkienreligie en haar belijders en onderzoekt ook het bredere fenomeen fiction-based religions. Dat zijn religies die niet claimen gebaseerd te zijn op waargebeurde geschiedenis maar stoelen op fictie. Davidsen beperkt zijn onderzoek tot religies die voortkomen uit literatuur, waarvan Tolkiens oeuvre het beste voorbeeld is. Maar er zijn ook buiten de literatuur voorbeelden, zoals het jediisme, waarvan de filmserie Star Wars de spirituele bron is.

In het boek ‘Silmarillion’, samengesteld op basis van teksten van Tolkien en gepubliceerd door diens zoon, wordt beschreven hoe Midden-aarde is ontstaan en hoe het Kwaad in die wereld kwam.

Pratende bomen

Davidsen onderzoekt waaraan een tekst moet voldoen om als blauwdruk voor een nieuwe religie te dienen. Ten eerste moeten er fantastische, voor de lezer bovennatuurlijke elementen in voorkomen. Bijvoorbeeld magie, betoverde voorwerpen of pratende bomen.

Essentieel zijn daarnaast de karakters waarmee de lezer zich kan identificeren zoals elfen, en bovenmenselijke wezens die als goden kunnen worden aangeroepen in rituelen. The Lord of the Rings zelf bevat niet veel van die figuren maar de vier jaar na Tolkiens dood door zijn zoon Christopher gepubliceerde compilatie The Silmarillion (1977) wel. Die gaat over dezelfde wereld.

Het tweede kenmerk van religieuze fictieteksten is dat ze expliciet hun eigen waarachtigheid uitspreken. De teksten moeten dus over zichzelf zeggen dat ze over de echte wereld gaan, of in elk geval hun eigen fictionaliteit in twijfel trekken. Tolkien deed dat in het voorwoord bij de eerste uitgave van The Lord of the Rings. Hij zegt daarin te hopen dat de Hobbits die vandaag de dag nog in onze wereld leven, tevreden zullen zijn met het boek. Later kreeg hij daar veel spijt van, mogelijk omdat hij vond dat hij als zeer streng katholiek, zich deze frivoliteit niet had mogen veroorloven. Maar voor veel Tolkienreligieuzen zal dat niets uitmaken.

Tolkienreligie?

De spirituele bewegingen die zich hebben laten inspireren door de magische wereld van Tolkiens Lord of the Rings zijn vrij divers. Ze zijn allemaal een mengeling van verschillende aspecten van natuurgodsdiensten en Tolkiens wereld. In de jaren zestig, toen de paperback-editie van Lord of the Rings verscheen, gingen sommige mensen, veelal hippies, voor het eerst nadenken over het mogelijke bestaan van magie en andere werelden. Ze zagen bijvoorbeeld de elfenhoofdstad Lothlórien als een fictieve plaats, maar volgens sommigen was het bosrijk van de elfen wel degelijk een metaforische verwijzing naar soortgelijke échte betoverde plaatsen.

Een van de vele artistieke impressies van Lothlorien, het elfenbos uit Lord of the Rings.

De op dit moment grootste door Tolkien geïnspireerde spirituele groepering is de zogenaamde Tribunal of the Sidhe, gesticht aan de Amerikaanse westkust. Leden van de Tribunal zeggen wisselkinderen (Changelings) te zijn. Daarmee bedoelen ze dat ze elfen (of andere wezens) zijn die thuishoren in een andere wereld, maar in dit leven geïncarneerd zijn in een menselijk lichaam. Ze zien Tolkien ook als een wisselkind. De Lord of the Rings en de Silmarillion zouden een mythische geschiedenis van de wisselkinderen zijn.

Er zijn ook andere groeperingen actief waarvan de leden zichzelf als elfen beschouwen en die er eigen rituelen op nahouden. De groep Fifth Way Mystery School voert sinds 1993 een ritueel uit dat High Elvish Working heet. Daarbij worden Valar (machtige geesten uit Tolkiens Silmarillion) aangeroepen en worden enkele zinnen in elfentaal uitgesproken.

Tolkien zelf zorgde ook nog wel eens voor spirituele verwarring. Zo suggereert hij in zijn boek De geschiedenis van Midden-aarde en in diverse brieven dat hij geloofde dat je in trance gebeurtenissen kon herbeleven die je voorouders hadden meegemaakt. Hij schrijft hoe hij (én zijn zoon) een droom hadden over een ‘grote groene golf’. Tolkien dacht dat hij op deze manier de ondergang van het mythische Atlantis herbeleefde.

M.A. Davidsen promoveert op 16 oktober aan de Universiteit Leiden op zijn proefschrift The Spiritual Tolkien Milieu: A Study of Fiction-based Religion. Lees hier de Nederlandstalige samenvatting.

Dit artikel is een publicatie van Universiteit Leiden.
© Universiteit Leiden, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 15 oktober 2014
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.