‘Zou je deze gegevens misschien even willen nachecken? Dan kan ik ze daarna uitprinten en bij de secretaresse afdroppen.’ Voor velen klinkt een zin als deze vast niet raar. Ook is het niet merkwaardig om in de krant te lezen dat mensen met een wasdroger lang bezig zijn de was “uit te sorteren” ( NRC Handelsblad, 20-11-2004). We zeggen ‘nachecken’ (en ‘afchecken’), ‘uitprinten’, ‘uittesten’ en ‘afconcluderen’ in plaats van ‘checken’, ‘printen’, ‘testen’ en ‘concluderen’. Het lijkt wel of we het liefst voor elk werkwoord een woordje als af, op of uit plakken.
Sommige mensen valt het dus nauwelijks op, anderen ergeren zich er groen en geel aan. Zo klaagde een lezer van Onze Taal in mei 2004 over de zin “We kunnen de ANWB-atlas pas vanaf begin maart weer uitleveren.” Een andere lezer stoorde zich aan “alle mogelijkheden werden afgecheckt”.
Die ergernis is niet iets van de laatste jaren. Al in 1980 bekritiseerde iemand in Onze Taal het woord uitproberen en in 1981 wond een lezer zich op over afconcluderen. De klagers hameren er vaak op dat de toevoegingen bij deze werkwoorden geheel overbodig zijn. Als ze inderdaad overbodig zijn, waarom strooien we dan toch zo met deze zogenoemde ‘partikels’?
Ideale Nederlandse zin
In Onze Taal van mei 2003 stelden Lia van Elk en Peter-Arno Coppen dat de partikelmanie te maken heeft met de structuur van de Nederlandse zin. Die ziet er vaak zo uit:
“Ik heb de gegevens gecheckt.”
Eén werkwoord staat dus een beetje vooraan in de zin (“heb”) en eentje helemaal achteraan (“gecheckt”). Deze twee posities vormen als het ware de twee pijlers van de ideale Nederlandse zin, de twee poten van een tang. Als er maar één werkwoord in de zin staat (‘ik check de gegevens’) hebben mensen toch de neiging de tweede poot van de zin in te vullen. Vandaar dat ze daar het woordje na neerzetten:
“Ik check de gegevens na.”
Die structuur helpt de luisteraar de zin te interpreteren, en de zin krijgt er een normaal intonatiepatroon door.
Phone up
De verklaring van Van Elk en Coppen is op het eerste gezicht plausibel, maar als we naar andere talen kijken, zien we dat hun theorie niet per se hoeft op te gaan.
Neem nu het Engels en het Italiaans. Daar vinden we dezelfde ‘overbodige’ partikels. Zo kunt u Engelsen horen zeggen ‘consume up’ (‘opconsumeren’), ‘try out’ (‘uitprobe-ren’), ‘abstract away from’ (‘wegabstraheren van’) en – het inmiddels in het Engels ingeburgerde – ‘phone up’ (‘optelefoneren’). Voorbeelden van Italiaanse werkwoorden met extra partikels zijn uscire fuori (‘naar buiten uitgaan’) en scappare via (‘wegontsnappen’).
Illustratie: Matthijs Sluiter
Talen als het Engels en het Italiaans hebben een andere zinsstructuur dan het Nederlands, zonder die twee gescheiden poten. In het Engels bijvoorbeeld staan alle werkwoorden bij elkaar, na het onderwerp: ‘He has eaten the apple.’ Een Engels partikel kan op twee posities staan, namelijk na het werkwoord waar het bij hoort of verderop in de zin, na het lijdend voorwerp: ‘He eats up the apple’, of ‘He eats the apple up.’ In het Engels bestaat er dus niet zo’n tweede poot, en dus ook niet zo’n tang. En ongeveer hetzelfde geldt voor het Italiaans.
Dit betekent dat de analyse van Van Elk en Coppen de partikelmanie in deze talen niet kan verklaren en dat we op zoek moeten naar een andere verklaring. Het liefst willen we natuurlijk één verklaring voor alle talen. Zouden de partikels bijvoorbeeld een bepaalde boodschap overbrengen? En zo ja: wat zou dat voor boodschap kunnen zijn?
Tot het eind
Normaal gesproken drukken partikels een resultaat uit. Zo geeft op in de bal opgooien het resultaat van het gooien aan: door het gooien gaat de bal ‘op’, ‘omhoog’. En af in bijvoorbeeld de brief afschrijven geeft het resultaat van het schrijven aan: als gevolg van het schrijven is de brief ‘af’.
Soms drukt het partikel een meer figuurlijk resultaat uit, zoals in de schoenen inlopen: het lopen leidt ertoe dat de schoenen ‘in’ de gewenste vorm zijn. Iets soortgelijks vinden we bij het tennisracket inslaan en de gitaar inspelen. En uit in de plattegrond uitvouwen laat zien dat de kaart door het vouwen ‘uit elkaar’, ‘uitgespreid’ is (vergelijk het tafeltje uitklappen en de zonnebrandcrème uitsmeren).
Nog abstracter is het resultaat dat wordt uitgedrukt door uit in de spullen uitzoeken. Hier geeft het partikel eigenlijk alleen aan dat het zoeken doorgaat tot het eind, totdat het genoeg is, of klaar is. Iets soortgelijks wordt uitgedrukt door uit in het plan uitdenken en door af in het hele huis afzoeken. Het zijn vooral partikels met zulke vage resultatieve betekenissen die worden geplakt aan werkwoorden die het resultaat eigenlijk zelf al noemen. Die partikels lijken dan ook overbodig, maar toch zijn ze dat niet. In dergelijke gevallen onderstreept het partikel het resultaat van de handeling nog eens: deze handeling wordt echt tot het eind toe uitgevoerd.
Met na of af vóór checken wordt benadrukt dat iets helemaal gecontroleerd wordt; afgecheckt klinkt overtuigender dan gecheckt. En ook al staan de letters na het ‘printen’ keurig op papier, toch geeft uitprinten het resultaat van dat printen nog wat meer nadruk. De kleren uitsorteren doet grondiger en vollediger aan dan de kleren sorteren en de nieuwe printer uittesten is sterker dan de nieuwe printer testen. Dus ook al voegen deze partikels strikt genomen geen nieuwe informatie toe, ze hebben wel een functie: expressiviteit.
Hetzelfde geldt voor de Engelse en de Italiaanse partikels: up in consume up geeft aan dat iets echt helemaal ‘op’ is als gevolg van het consumeren en door dat via in scappare via lijkt iemand door zijn ontsnapping echt helemaal ‘weg’.
Gewend
Wat bepaalt nu welk partikel aan welk werkwoord wordt geplakt? Dat gebeurt vaak onder invloed van bestaande, verwante partikelwerkwoorden. Zo zal nachecken ongetwijfeld gevormd zijn onder invloed van nakijken, nalopen en navragen, die allemaal iets met ‘controleren’ te maken hebben. En bij uittesten zullen werkwoorden als uitzoeken, uitpuzzelenen uitvogelen een rol gespeeld hebben. Het gaat hier dus om ‘contaminaties’, die vaak aangemerkt worden als stijlfout, maar net zo goed gebruikt kunnen worden als stijlfiguur: als middel om de expressiviteit te verhogen.
Intussen zijn er natuurlijk altijd mensen die zich aan dat verschijnsel ergeren. Dat neemt niet weg dat nieuwe partikelwoorden voor velen juist heel vertrouwd klinken. Nieuwe werkwoorden zoals nachecken lijken zo sterk op bestaande werkwoorden als nakijken en navragen dat we soms niet direct merken dat we iets nieuws maken of horen. Bij sommige van die werkwoorden merken we dat nog minder snel dan bij andere. Zo winden de meeste mensen zich vast minder op over uittesten dan over optelefoneren. Maar deze verschillen zijn gradueel en lijken in de loop van de tijd te kunnen veranderen. Wie weet raken we dus op den duur nog wel gewend aan optelefoneren, net zoals voor de Engelsen phone up heel gewoon is geworden.