Je leest:

“Een universiteit is geen school, een college geen les.”

“Een universiteit is geen school, een college geen les.”

In de collegebanken bij Freek Colombijn, Antropologie, Vrije Universiteit Amsterdam

Auteur: | 20 juni 2011

De universiteit: niet alleen een plek voor baanbrekend onderzoek, maar ook een ware opleidingsfabriek. Wie zijn de kneders en vormers van de nieuwe generatie academici? Waar hangen studenten aan de lippen van hun docent, en waar vallen ze in slaap? Kennislink neemt de proef op de som en gaat terug naar de collegebanken. Deze keer bij Freek Colombijn, antropoloog aan de VU. “Als een student de universiteit een school noemt, corrigeer ik hem. Universitair onderwijs is bijzonder.”

Freek Colombijn houdt van de antropologie. Onmiskenbaar. Zijn college gaat over de sociale psychologie als – zoals dat zo mooi heet – verklaringsmodel voor menselijk gedrag. Maar eigenlijk spreekt hij tijdens de anderhalf uur dat het college duurt vooral over de verschillen tussen sociale psychologie en culturele antropologie. Colombijns voorkeur is duidelijk.

Colombijn heeft aardige woorden over voor zijn broeders uit de psychologie, daar ligt het niet aan. Hij spreekt met verve over de waarde van het experiment en de sociaal-psychologische zoektocht naar menselijke drijfveren en universele eigenschappen. Maar het echte enthousiasme, het aanstekelijke enthousiasme dat sneller doet praten en groter doet gebaren, is gereserveerd voor de antropologie. Voor het veldwerk, voor het inzicht dat culturen veranderen, voor het besef dat identiteiten flexibel zijn.

Freek Colombijn tijdens het college Antropologie, een inleidend vak voor eerstejaars studenten. “Hoeveel mensen weigeren een ander een elektrische schok van 70 Volt toe te dienen, denken jullie?”

Magie en toneel

Het is het laatste college voor de zomerstop en dus gedoemd tot rommeligheid; zo’n vijftig eerstejaars antropologiestudenten hebben tentamens, werkstukken en de zomer in hun hoofd. Als Colombijn halverwege het college vraagt wie de bijbehorende teksten heeft gelezen, omdat hij een paar tentamenvragen wil testen, blijft het stil. Eén meisje brengt heel voorzichtig haar hand omhoog. Colombijn laat zich er niet door uit het veld slaan. “Tsjonge, jonge”, zucht hij lachend, buigt zijn hoofd en loopt een klein mismoedig rondje. “Ik ga gewoon verder; er zijn altijd wel mensen die de literatuur toch stiekem gelezen hebben, maar dat niet durven zeggen. Pas wel op waar je je hand legt, voor je het weet krijg je een beurt. Je haar zit echt wel goed.”

Ondanks het laatste-schooldag-gevoel weet Colombijn de studenten prima bij de les te houden; hij vertelt uit de losse pols, zonder powerpoint of lessenaar, en blijft de studenten met vragen bestoken. Soms krijgt hij, heel toepasselijk voor een antropologiedocent, magische hulp. Zoals aan het begin van het college, als hij driemaal in zijn handen klapt om de aandacht te vragen. Alsof niet Colombijn maar Dumbledore voor de klas staat, gaat tegelijkertijd de luxaflex van de collegezaal omhoog. De studenten worden stil.

Aan het einde van het college komt er geen magie maar acteerwerk aan te pas, als Colombijn vertelt over het beruchte experiment van sociaal psycholoog Stanley Milgram. In een spannend opgebouwd exposé vertelt Colombijn over hoe eenvoudig mensen zich laten overhalen om wrede dingen te doen (Milgrim liet zijn proefpersonen denken dat ze een ander mens elektrische schokken toedienden). “Hoeveel proefpersonen weigeren bij 15 Volt, denken jullie? De helft, denk je?” Dan draait hij zich om en schrijft het aantal met een krijtje op het bord. “Nul. En bij 70 Volt? En 450?”

Colombijn speelt niet alleen de rustige wetenschapper-in-witte-jas met overtuiging (“Please continue, please continue”) maar komt ook weg met een imitatie van de steeds wanhopiger klinkende geëlektrocuteerde (“No, stop it, let me out of here, ooh, that hurts”). Tijdens zijn verhaal groeit het onbegrip en de verontwaardiging in de collegezaal. Het besef dat er maar zo weinig deelnemers met het experiment stoppen en de mens zich moeiteloos tot kampbeul kan ontpoppen, doet de tentamens en vakanties naar de achtergrond verdwijnen.

Merlijn Hoek

Opvallend: de lift

Het is natuurlijk een vreselijk gebouw, het hoofdgebouw van de VU. Het Sick building syndroom kon er uitgevonden zijn. Maar het gebouw heeft één voordeel: de lift. Waar studenten bij die andere, concurrerende Amsterdamse universiteit een voor een binnen druppelen en een beetje verspreid in de collegezaal plaatsnemen, komen VU-studenten elkaar al eerder tegen, in de wachtrij voor de lift. Die lift wordt daarmee een ontmoetingsplek waar je, ook als je elkaar nog niet zo goed kent, min of meer gedwongen wordt tot interactie. VU-studenten komen dan ook gezamenlijk de collegezaal naar binnen en gaan samen zitten. De reis van de BG tot de 10e verdieping is net lang genoeg voor een beetje saamhorigheid.

Populariteitsprijs

“Vandaag ging het goed”, zegt Freek Colombijn na afloop. “Er werd niet veel gekletst en de studenten hielden de aandacht erbij. Als ik niet word afgeleid is het een stuk makkelijker om de kern van mijn verhaal vlot en helder over te brengen. Bovendien was de interactie met de studenten vandaag plezierig: er was zelfs een meisje dat voor het eerst een vraag stelde. Een goed teken, want het geeft aan dat ik een veilige sfeer gecreëerd heb, waarin studenten niet bang zijn om hun mond open te doen.”

In april kreeg Freek Colombijn de FSW Onderwijsprijs uitgereikt. Hij won de titel van beste docent niet vanwege de veilige omgeving maar vanwege zijn humor. “Ik schijn zo leuk over mijn kinderen te praten”, lacht Freek Colombijn. “Ik wil het belang van de prijs niet bagatelliseren, hoor, maar ik heb zo mijn twijfels. Want uiteindelijk is het toch meer een populariteitsprijs dan een echt oordeel over de kwaliteit van mijn onderwijs. Goede maar veeleisende, strenge en humorloze docenten zullen de prijs niet snel krijgen. Daarbij hebben docenten die veel eerstejaarscolleges geven veel meer kans op de prijs dan uitmuntende docenten die alleen kleine werkgroepen geven. Goed onderwijs is belangrijk, maar dat oordeel moet je niet alleen aan de student overlaten.”

“Mijn studenten moeten zelf na gaan denken en kritisch met de stof omgaan.”

Broedplaats van de kritische geest

Waar bestaat goed onderwijs volgens Colombijn dan uit? “Tja, ik zal wel niet origineel zijn. Maar ik vind het belangrijk dat studenten zelf gaan nadenken en kritisch met de stof leren omgaan. Laatst vertelde ik iets over de Reformatie, dat chronologisch niet klopte. Een student wees me daarop. Zoiets ervaar ik als een succes: zo’n student denkt niet alleen analytisch na maar durft ook nog eens terug te praten.”

De universiteit als broedplaats van open, kritische en analytische jonge geesten, dat is Colombijns ideaal. “Als studenten over school, les en leraar spreken, corrigeer ik ze. Een universiteit is geen school; een college is geen les. Wie studeert, volgt een bijzonder soort onderwijs. Kennisoverdracht is belangrijk, maar op de universiteit moet vooral het intellectueel denken worden gestimuleerd. Studeren is echt een voorrecht; dat zouden studenten zich wel eens vaker mogen realiseren. De samenleving legt veel geld bij om ze te laten studeren, dat schept ook verplichtingen.”

Wie zou Freek Colombijn naar de collegebanken (terug) willen sturen?

“George W. Bush. Die had wel een antropologiecollege kunnen gebruiken. Om te leren om niet alleen vanuit zijn eigen perspectief naar de wereld te kijken, maar om zich te verplaatsen in hoe men bijvoorbeeld in moslimlanden naar de VS kijkt. Een minder etnocentrische Amerikaanse president had de wereld na 2001 goed gedaan.”

Slecht advies

Colombijn leerde de kunst van het lesgeven aan de Universiteit Leiden, al waren sommige goedbedoelde tips waardeloos. “Ik kreeg het advies om ingewikkelde vragen te ontwijken. Als ik het antwoord niet wist, moest ik zeggen dat dat volgend college aan bod zou komen. Echt het slechtste advies dat ik gekregen heb. Ik hou er niet van als de autoriteit van een docent klakkeloos geaccepteerd wordt. Ik zeg veel liever ‘Goh, wat een goede vraag. Daar had ik niet aan gedacht.’ Dan zie je een student groeien. Bovendien begint nieuw onderzoek met vragen waarop je het antwoord juist niet hebt.”

“Mijn ervaring is dat de beste docenten open en zelfkritisch zijn. Tijdens mijn promotieonderzoek werd ik begeleid door Peter Nas. Die gaf zijn aio-studenten altijd onaffe artikelen te lezen. Die moesten wij dan bekritiseren. Dat heb ik altijd heel goed gevonden: niet alleen leerden we er zelf beter van schrijven, maar we kregen er ook zelfvertrouwen van. Zoiets laat zien dat je je studenten serieus neemt als gesprekspartner. Bovendien – ook handig – werden Nas’ eigen artikelen er ook nog eens beter van.”

Zelf had Colombijn dit jaar als afdelingshoofd en docent te weinig tijd om artikelen te schrijven die hij aan zijn studenten zou kunnen voorleggen. “Maar volgend jaar heb ik weer meer tijd voor onderzoek. Daar heb ik ontzettend veel zin in. Ik kijk nu naar het milieubewustzijn en consumptiepatroon van Indonesiërs. Daarvoor hang ik tijdens veldonderzoek dagenlang rond op de vuilnisbelt,” grinnikt Colombijn. “Dat vind ik altijd stoer om te vertellen. Vooral op feestjes: ik sta op de vuilnisbelt voor de wetenschap.”

Dr. Freek Colombijn (1961) is gespecialiseerd in stadsantropologie, milieu, geweld en Indonesië. Hij promoveerde op onderzoek naar de (koloniale) geschiedenis van de Indonesische stad Padang. Sinds 2003 werkt hij bij de Vrije Universiteit (“we hebben echt de leukste antropologie-afdeling van Nederland, dat vind ik echt”). Hij geeft daar vier vakken: Antropologie, Mondiale Geschiedenis, Development and Globalization, en een mastervak South and Southeast Asia. Voor Standplaats Wereld blogt hij af en toe over zijn ervaringen.

Dit is het eerste deel van een serie over onderwijs aan de Nederlandse sociaalwetenschappelijke faculteiten. Volgende keer: bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Het universiteitsleven in zeven keuzes, volgens Freek Colombijn

1. De University of Oxford of de Universiteit van Oslo?

De universiteit van Oslo. Want daar werkt Thomas Eriksen. Die man is fantastisch, zo ongelooflijk enthousiast, erudiet en theoretisch onderlegd. Een elite-instituut als Oxford, daar zou ik me niet zo thuis voelen.

2. Plastic beker of mok?

Een mok. Met een roodborstje erop. Die heb ik van mijn zoon gekregen. Maar die neem ik maar niet mee de collegezaal in…

3. Onderwijsprijs of onderzoekssubsidie?

Een onderwijsprijs is leuk, maar een onderzoekssubsidie is leuker. Het resultaat is tastbaarder, namelijk een concreet artikel of boek.

4. Studenten: de grenzeloze generatie, generatie Einstein of generatie Boeiuh?

Euhhh, laat ik maar gaan voor de generatie Einstein.

5. Powerpoint, YouTube en Twitter, of de kracht van het woord?

Het woord. Plus een schoolbord met een krijtje. Dat maakt een college spannender en flexibeler. Schrijven op een bord zorgt ook voor een rustmoment. Powerpoint wordt overschat.

6. Collegeaantekeningen ruim van te voren of op het laatste moment klaar?

Vandaag dat laatste.

7. Stoelen of banken?

Stoelen. Veel liever stoelen. Tijdens een eerder college heb ik met de studenten gesproken over de invloed van de ruimte op ons gedrag, bijvoorbeeld over hoe zo’n collegezaal nou menselijke interactie beïnvloedt. Ze kwamen met goede observaties. Bijvoorbeeld over de plek van de deur: die is aan mijn kant. Dat maakt mij de bewaker van wie naar binnen mag en niet. Ook zitten studenten allemaal naast elkaar op banken met de neuzen dezelfde kant op. Dat maakt ze meer één groep. Daarbij zitten zij en sta ik, wat onze machtsrelatie beïnvloedt. Stoelen zijn veel flexibeler. Ik denk dat alle antropologen stoelen prefereren.

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 20 juni 2011
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.