Je leest:

Een natuurreservaat in landbouwgebied

Een natuurreservaat in landbouwgebied

Gedachtenplan Stroomdallandschap Drentsche Aa

Auteur: | 4 november 2018
iStockphoto

In de jaren zestig besloten Staatsbosbeheer en de provincie Drenthe om natuur in landbouwgebied de Drentsche Aa te gaan beheren. Het stroomgebied van de overgebleven beken veranderde daarmee in een proeftuin. Natuurbeheer bleek een intensieve klus.

Niet het hele Drents Plateau volgde dezelfde ontwikkeling: de Drentsche Aa was bijvoorbeeld een van de schaarse beken die nog meanderden. Rond deze beek kwamen veel vegetatietypen voor die elders helemaal of grotendeels waren verdwenen. Dankzij het behouden landschap was het dus mogelijk een beeld te schetsen van het voorkomen van voormalige vegetatietypen op voedselarme bodem in relatie tot hun positie in het landschap: bij de oorsprong, de boven-, midden- of benedenloop van het beekdal of op het aangrenzende plateau.

In 1959 werd het jongste waterschap van Nederland opgericht: het Waterschap Drentsche Aa. Hun doel: de beken rechttrekken. Voor Staatsbosbeheer en de provincie Drenthe was dit in 1965 de aanleiding om met het ‘Gedachtenplan Stroomdallandschap Drentsche Aa’ te komen. De landbouw was niet gekend in de plannen en reageerde in 1966 met een eigen rapport: ‘Deining om de Drentsche Aa’.

Achter het Gedachtenplan scholen twee belangrijke vragen: Hoe kun je een groot natuurreservaat maken in een landbouwgebied? En hoe beheer je zo’n groot nieuw natuurgebied? Niemand had daar ervaring mee. Zo veranderde het stroomgebied van de Drentsche Aa in een proeftuin die op dat moment zijn weerga niet kende in Nederland. Het sleutelbegrip in dit experiment werd: verschraling. De hoeveelheid meststoffen uit het heden moest weer worden teruggebracht naar niveaus uit het verleden; niveau’s die samengingen met een hoge biodiversiteit.

De rietorchis en andere wilde planten maken voor een calculerende boer een grasland tot ‘onland’.
Gerard Schouten / Nature in Stock

Boeren als natuurbeheerders

In het Gedachtenplan mochten de beken van de Drentsche Aa grotendeels blijven meanderen. Om de boeren warm te maken voor verkoop van gronden werd van elk perceel de landbouwkundige en de natuurwaarde geschat. Het gemiddelde van beide bedragen werd verhoogd met vierduizend gulden ‘vriendelijke waarde’. Voor een deel moesten bestaande waardevolle en kenmerkende vegetatietypen worden behouden, voor een ander deel moesten de vrijgekomen (rijke) landbouwgronden worden omgevormd tot (armere) bloemrijke ‘madelanden’ (hooilanden), blauwgraslanden en heide.

Hooien moest leiden tot afvoer van voedingsstoffen en dus tot de gewenste verschraling. Veel van de verworven percelen waren landbouwkundig niet van goede kwaliteit, maar door een lage pacht te rekenen zou het voor boeren economisch toch interessant zijn om te blijven hooien en beweiden. De pachters moesten zich wel richten naar de wensen van de nieuwe eigenaar; kunstmest was uit den boze.

Verschralen van natuur is een intensieve klus.

De strategie leek aanvankelijk aan te slaan: driekwart van de boeren had interesse om mee te doen. De praktijk pakte evenwel anders uit. In de eerste pachtjaren gaven de groenlanden nog een redelijke opbrengst, maar door het verbod op kunstmest namen de opbrengsten snel af. Zodra er orchideeën op het verschraalde land verschenen en het beheer zijn vruchten begon af te werpen, hadden de boeren geen belangstelling meer voor het zogenaamde ‘wilde hooi’ van het ‘onland’. Calculerende boeren haakten af en alleen afbouwende of hobbyboeren bleven over. Uiteindelijk kwam het beheer van de beekdalen helemaal voor rekening van Staatsbos­beheer.

Effecten van beheer

Verschralen bleek een intensieve klus. In een perceel dat nog tot 1971 was bemest, vonden onderzoekers op dat moment alleen nog plantensoorten die horen bij een voedselrijke bodem. Na bijna veertig jaar hooien met verschillende regimes, bleek dat de gewenste verschraling op de onderzochte zandige bodem vooral optrad bij een intensief beheer: twee keer per jaar hooien. Alleen dan nam het totaal aantal soorten duidelijk toe, inclusief soorten van voedselarme bodem, terwijl soorten van voedselrijke bodem afnamen. Dit effect was minder duidelijk bij één keer per jaar hooien. Waar niets werd gedaan, ontwikkelde zich na ruim dertig jaar bos.

Het onderzoek liet ook zien dat het langer duurt voordat de verschraling door hooien vruchten afwerpt, naarmate een perceel langer landbouwkundig in gebruik was geweest. Via het hooi werd aanvankelijk rond de honderd kilo stikstof per hectare per jaar afgevoerd. Later halveerde dat met de afnemende biomassa. De hoeveelheid afgevoerde stikstof kwam daarmee in de buurt van de hoeveelheid stikstof die (grotendeels vanuit de landbouw) door de lucht van elders werd aangevoerd.

In 1980 kwam in Nederland jaarlijks maar liefst 45 kilo stikstof per hectare uit de lucht. In 2004 was dat gedaald tot 30 kilo stikstof per hectare. Planten die horen bij een voedselarme bodem kunnen zich alleen handhaven als er niet meer dan 20 kilo stikstof neerdaalt. Dat is in Nederland zonder kunstgrepen dus nergens meer het geval.

Er is duidelijk verschil tussen hooien op zandgrond of op veengrond. Binnen enkele decennia veranderde eentonig grasland met Engels raaigras op een veenbodem in het Drentsche Aa-gebied in een prachtig dotterbloemhooiland. Wat hier ongetwijfeld hielp is de ijzerrijke ‘kwel’ (grondwater dat onder druk aan de oppervlakte komt) in het veen, die fosfaten in de bodem vastlegde. Deze voedingsstof was daardoor niet meer beschikbaar voor de planten, wat leidde tot verschraling.

Op het zandige plateau was de verschraling blijven steken; er lag nog steeds een grasland met gestreepte witbol, een grassoort die niet direct geassocieerd wordt met een rijke biodiversiteit. Om hier gevarieerde plantengroei te krijgen, waren dus ingrijpender maatregelen nodig zoals het afgraven van de humusrijke ‘bouwvoor’ uit het recente agrarisch verleden. De missie was geslaagd toen zich na een paar jaar bijzondere plantensoorten vestigden van grasland en heide.

Verschraling via beweiden met vee is minder effectief dan via hooien. Dat komt omdat er via mest en urine van de dieren weer stikstof terugkomt in de bodem. Hooien blijkt weliswaar effectiever, maar beweiden levert weer meer variatie. Vee zorgt voor afwisseling van korte en hoge vegetatie. Op sterk begraasde stukken krijgen rozetplanten een kans, op weinig begraasde plekken staat een hogere vegetatie. Dit patroon ligt vast: plekken met hoge vegetatie blijven hoog en plekken met korte vegetatie blijven laag. Het vee manipuleert de voedselkwaliteit door steeds terug te keren naar de korte eiwitrijkere vegetatie waar ze jonge uitlopers kunnen oogsten.

Als gevolg van de extensieve beweiding kan ook struweel ontstaan van bijvoorbeeld bramen, eenstijlige meidoorn, sleedoorn en hondsroos. Het zijn allemaal besdragende soorten, die vooral door vogels worden verbreid. Een ander gemeenschappelijk kenmerk van deze struiken is hun verdediging tegen grazers in de vorm van doorns of stekels. Daardoor kunnen zich in het doornstruweel uiteindelijk ook houtige soorten zonder doorns of stekels vestigen, zoals zachte berk en zomereik; die zouden anders door grote grazers worden opgegeten. Dit parkachtig landschap herbergt nu broedvogels als grauwe klauwier, geelgors en roodborsttapuit.

De grauwe klauwier markeert successen van het beheer in de Drentsche Aa.
Gert Hilbink / iStockphoto

Van perceel naar landschap

De samenstelling van het grondwater is bepalend voor de flora en fauna van het Drentsche Aa-gebied. Het eeuwenoude grondwater uit diepere lagen komt met name in de middenlopen aan de oppervlakte. Het draagt geen sporen van recente landbouw, is kalkrijk en ijzerrijk, schoon en van hoge kwaliteit en daarmee ook geschikt als drinkwater. Het ondiepere grondwater is jong en komt vooral in de bovenlopen en langs de flanken van het beekdal aan de oppervlakte. Het wordt aangevoerd via ondiepe lagen die door bodemvorming zijn ontkalkt. Het is vaak vervuild met nitraat, sulfaat, chloride en fosfaat: een erfenis van intensieve landbouwactiviteiten van de afgelopen decennia.

Met het ontwikkelen van de ecohydrologie als onderzoeksgebied, is ook de rol van de samenstelling van het grondwater in oorsprong- en boven-, midden- en benedenloop van een beekdal voor de verschillende kenmerkende vegetatietypen onderkend. Om deze te herstellen moesten de beheerders niet alleen het land verschralen door middel van hooien, maar moest ook het systeem van de (grond)waterhuishouding worden hersteld.

Per saldo nam in de periode van 1980 tot 2008 het areaal voedselrijke graslanden af van 420 naar 300 hectare, terwijl het areaal aan kenmerkende vegetatietypen steeg van 94 naar 217 hectare. De geschetste ontwikkelingen zijn niet alleen het gevolg van de vernatting op zich, maar ook van het herstel van het hydrologisch systeem, waarbij de kwelstromen uit de diepere ondergrond weer de wortelzone beïnvloeden.

Een succesvol experiment

Het beheer heeft resultaten opgeleverd waarover de grondleggers van het Gedachtenplan niet durfden dromen. Het is wel anders gegaan dan ze zich hadden voorgesteld. Hun aanvankelijke idee om landbouw en natuur met elkaar te verweven, leed snel schipbreuk. De landbouw trok zich terug uit het beekdal en intensieve landbouwbedrijven weken uit naar het plateau buiten het reservaat. Staatsbosbeheer stond alleen voor de taak om het snel groter wordend reservaat te beheren.

Er kwamen nieuwe bondgenoten op het toneel: onderzoekers van uitlopende richtingen raakten geïnteresseerd in het Drentsche Aa-gebied. Zij bestudeerden de effecten van het natuurbeheer zoals hierboven beschreven. Nieuw inzicht in de mechanismen van verschaling en vernatting leidden uiteindelijk tot een vruchtbare wisselwerking tussen ecologische onderzoekers en beheerders.

Het experiment in de Drentsche Aa heeft een rijke oogst opgeleverd, zoals deze geelgors.
Marcel van Os / Shutterstock

Knelpunten in het beheer

Met het opschalen van het beheer van perceel naar landschap, is het Drentsche Aa-gebied een voorloper binnen Nederland. Er zijn nog wel knelpunten. Onder andere het ecologisch waardevolle blauwgrasland, waarschijnlijk vernoemd naar de blauwe gloed van de bijzondere grassoorten die daar groeien, heeft moeite om zich te handhaven, laat staan zich te herstellen. Op plekken waar is geplagd en waar keileem en klei vlak onder het oppervlak liggen, is de bodem nat en kalkrijk en hebben de schraallanden meer kans. Maar ook daar wordt het verschralende beheer steeds op achterstand gezet door de aanhoudende hoeveelheid stikstof die overal uit de lucht neerdaalt. Het is vaak vechten tegen de bierkaai.

In de bovenloop van de vele stroompjes liggen kleine natuurgebieden pal naast percelen waar nog intensieve landbouw wordt bedreven. Daardoor komt de natuurontwikkeling hier niet goed van de grond. In de benedenloop bestaan hydrologische problemen door de invloeden van aangrenzende landbouwpercelen met sterke bemaling.

Waar het beekdal grenst aan intensieve landbouw op het plateau, komt riet voor in de vegetatie. Deze ‘verrieting’ kan te maken hebben met vervuiling van ondiepe grondwaterstromen. Op het plateau vindt ook lelieteelt plaats, wat gepaard gaat met het gebruik van veel bestrijdingsmiddelen, die vervolgens ook in het beekwater worden teruggevonden.

Een fundamenteel probleem bij het natuurbeheer is dat bij het plaggen en ontgronden ten behoeve van de verschraling ook een deel van de geschiedenis van het landschap wordt afgegraven. Daardoor kunnen ingrepen ter wille van het natuurherstel botsen met andere waarden. Dat risico bestaat ook als natuurbeheerders grote aaneengesloten gebieden gaan beweiden zodat een afwisselend landschap ontstaat met korte vegetatie, struweel en bos, of vernatten zodat moeras ontstaat.

In beide gevallen wordt cultuurhistorisch erfgoed in de vorm van verkavelingspatronen met houtwallen of sloten aangetast. Inmiddels krijgen bevindingen van archeologen, bodemkundigen, fysisch-geografen en cultuurhistorici een serieuze rol in de beheerplannen. Het is duidelijk dat het experiment nog niet ten einde is.

De Drentsche Aa als voorbeeld

In zo’n groot gebied als de Drentsche Aa is het mogelijk de gelaagdheid in de tijd te laten zien. Zowel aardkundige als cultuurhistorische fenomenen zijn zichtbaar in het landschap. Er is dus niet één referentieperiode voor het beheer. Dat geldt ook voor biodiversiteit: streef naar een zo goed mogelijk herstel of behoud van verschillende kenmerkende vegetatietypen uit verschillende perioden.

Het grote experiment heeft een rijke oogst opgeleverd: het landschap is er mooier, gevarieerder en rijker door geworden terwijl de verkregen inzichten ook hun weg vinden naar andere natuurgebieden. Het werk in de Drentsche Aa is van grote betekenis geweest voor het nationale Natuurbeleidsplan. De Drentsche Aa is inmiddels een klassiek voorbeeld voor de aanpak van tegenstrijdige belangen.

In de jaren tachtig werd in de Belgische Kempen een vergelijkbaar project voor de Zwarte Beek opgezet. Regelmatig kwamen de initiatiefnemers in Drenthe op bezoek en omgekeerd bezochten ook Nederlandse onderzoekers de Kempen. De Belgische beheerders hadden echter een belangrijke voorsprong: in tegenstelling tot de Drentsche Aa is de bovenloop van de Zwarte beek goed bewaard gebleven door haar functie als militair oefenterrein, waardoor geen ontginningen en ontwateringen plaatsvonden.

Nu is het de beurt aan de landbouw om bij te dragen aan het oplossen van de genoemde knelpunten voor behoud en herstel, zoals de overmatige uitstoot van stikstof. Natuurinclusieve landbouw staat aan het begin van nieuwe ontwikkelingen en boeren kunnen ook met hun vee een rol spelen bij bosbeweiding.

Lees het volgende artikel van het thema ‘Natuur in Nederland’

‘Dit vogeleiland kun je niet in de golven laten verdwijnen’

Rob Buiter
Dit artikel is een publicatie van Stichting Biowetenschappen en Maatschappij.
© Stichting Biowetenschappen en Maatschappij, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 04 november 2018

Discussieer mee

0

Vragen, opmerkingen of bijdragen over dit artikel of het onderwerp? Neem deel aan de discussie.

Thema: Natuur in Nederland

iStockphoto
Natuur in Nederland
In de zomer van 2018 kwam een langlopende kwestie uit het Nederlands natuurbeheer tot een voorlopige climax. Na een winter vol harde botsingen tussen ecologen en dierenbeschermers besloot de provincie Flevoland tot een drastisch ingrijpen in het aantal ‘grote grazers’ in de – internationaal bejubelde – Oostvaardersplassen. Liet deze kwestie zien dat Nederlanders het contact met de natuur nu toch echt zijn verloren, of is de definitie van natuur in ons drukbevolkte land gewoon aan modernisering toe?
Bekijk het thema
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.