Tot in de 19de eeuw was het voor het gros van de mensen voldoende als ze konden turven en hun weg wisten in het lokale systeem van munten, maten en gewichten. Toen rond 1800 wiskundigen en staatslieden ijverden voor meer reken- en wiskundeonderwijs op de Nederlandse scholen, rees daartegen verzet.
Een van de uitingen van dat verzet betreft een handleiding voor de dorpsonderwijzer, in 1802 in eigen beheer uitgeven door een lid van de gereformeerde kerk van Bellingwolde (Groningen) 1 Volgens de auteur Jacob Oterdoom was het belangrijkste doel van het onderwijs dat kinderen zedig en godsvruchtig werden opgevoed. Zijn boekje bevatte moralistische leeslesjes, brave spelletjes en bijbelfragmenten.
Titelpagina van het boek van Oterdoom
Oterdoom wilde de leerlingen natuurlijk wel wàt rekenkunde leren. Hij behandelt de rekenkundige bewerkingen met romeinse en arabische cijfers. De belangrijkste toepassing van dat rekenen lijkt in zijn boekje te bestaan uit getallenmystiek: de leerling dient zich bijvoorbeeld te realiseren dat Christus precies 33 1/3 jaar oud is geworden en dat zulks beduidt dat hij precies een derde deel (refererend aan de drie-eenheid) van het ‘manlijk volmaakte hoofdtal honderd’ leefde. Het arabische getalmerk ‘3’ identificeerde hij echter met zonde, omdat het leek op een tweetal kromzwaarden. Meer wiskunde achtte hij ongeschikt. Hij persifleert bijvoorbeeld de ‘regula falsi’2 :
In de Rekenkunst zijn twee regels waarvan ik iets zeggen zal: de eerste is de regel valschij: dezelve voert dezen titel; en heeft ten opschrift; dit bekende spreukje: De regel valschij zegt: “Twee leugens maken ’t facit3 recht.”
Met name de beloofde ‘tweede regel’, de algebra, moest het ontgelden. Dat vak gebruikte “de gansche magt der duisternis” om vraagstukken op te lossen. Het hoogtepunt van zijn fulminatie betreft:
den Algabra, den welke men voornamelijk berekent door x, y, z, en soms ook a, b, c. – Deze regel is wel in zich zelven ook goed, ja allerbest: maar men moest de x, y, z, er uit verwerpen en berekenen hem door h, e, t, en als die drie letters niet toereikend zijn, ook met a, b, k. – Ik zal eens eene som opgeven en uitwerken. Som. Zoekt drie gelijke getallen, die met elkanderen gemultipliceerd of geaddeerd evenveel bedragen. Men stelt dan vast x is het facit. Dus is xxx – 3×. met x gedivideerd, maakt xx – 3. hieruit de wortel getrokken maakt x – wortel3. dat is radix, of de wortel van 3. – Deze radix 3 is dan het facit; zonder te melden hoeveel eigentlijk radix 3 is: – zulks is verborgen: dat getal loopt in een oneindig gebroken: hier is dan te zien, dat de wortel van 3 of radix 3. boven ons bereik niet alleen: maar ook boven het bereik van de gansche magt der duisternis is. De premie op zodanige worteltrekking gesteld, behoorde dies ingetrokken te worden. Tot den Algabra gebruikt men ook de tekens + -, plus minus, dat is meer min. Eene meermin is een zeewijfje: geen zeemensch: maar een monster, dat naar een’ mensch gelijkt. Men oordeele nu: waarmede wordt toch de algabra berekend? Met x,y, z en plus minus. En wat schetsen die af? Satan, helle, zonde en monsters, wangedrochten.
Belast met zoveel vooroordeel en onbegrip zal Jacob Oterdoom diep teleurgesteld zijn geraakt toen met dewetten van 1806 en 1815 het onderwijs in de rekenkunde en de beginselen der algebra en meetkunde aan de Nederlandse scholen verplicht werd gesteld.
Referenties
1 J. Oterdoom, Ontwerp van Handleiding tot een geestelijk ABC- Lees- en Rekenboek, Groningen (1802)
2 Met ‘regula falsi’ wordt tegenwoordig een numerieke iteratie-methode bedoeld voor het benaderen van nulpunten van polynomen. In oude lesboekjes wordt de ‘regel van de valse positie’ gebruikt om de lineaire vergelijking y = ax + b op te lossen (zonder iteratie). Door twee foute uitkomsten te combineren kun je de gewenste uitkomst krijgen. Als namelijk y1 = ax1 + b en y2 = ax2 + b, dan is het gezochte nulpunt (x2y1 – x1y2)/(y1 – y2).
3 ’t facit: de uitkomst