Zelfs zijn politieke tegenstanders kunnen het niet ontkennen: Geert Wilders is sterk met taal. In zijn toespraken weet hij zijn boodschap luid en duidelijk over te brengen. In een mum van tijd heeft hij een groot deel van de stemgerechtigden ervan weten te overtuigen dat ze op hém moeten stemmen. Dat híj de enige is die Nederland voor de ondergang kan behoeden. Hoe heeft hij dat voor elkaar gekregen?
Haagse etiquette
Journalist Jan Kuitenbrouwer neemt in zijn boek ‘De woorden van Wilders & hoe ze werken’ het taalgebruik van Wilders eens flink onder de loep. Als eerste valt hem Wilders’ woordkeuze op. Wilders gebruikt woorden en uitdrukkingen die meer passen bij de jaren 60 en 70 dan bij het Nederland van nu. De taal van Swiebertje, zoals Kuitenbrouwer het noemt, met uitdrukkingen als “geen knip voor de neus waard zijn”, “zijn biezen pakken”, “draai om de oren geven” en natuurlijk de Wilders-klassieker “knettergek”. Dat zijn woorden die hippe mensen anno 2010 niet snel in de mond zullen nemen. Maar ze doen wel terugdenken aan het Nederland van vroeger, van vóór de integratie-problematiek. Toen Nederland nog Nederland was.
Kuitenbrouwer is journalist, schrijver en presentator. Hij schreef verschillende boeken over modern taalgebruik en presenteerde o.a. tv-quiz De Taalmeester.
Daarnaast is Wilders natuurlijk ook een koning in het bedenken van nieuwe woorden. “Subsidieslurpers”, “haathutten”, “heimweeschotels” en “kopvoddentaks”; hij heeft het de afgelopen jaren allemaal uit z’n mouw geschud. Met deze benamingen geeft hij duidelijk aan hoe hij over de onderwerpen denkt. Deze directheid komt ook terug in zijn overige taalgebruik. Niks geen politieke correctheid: Wilders draait niet om de hete brij heen en zegt in niet mis te verstane woorden hoe hij over zaken denkt. En als hij het nodig vindt, aarzelt hij ook niet om een minister uit te maken voor “lafaard” of “bangerik”. Allemaal behoorlijk ‘not done’ volgens de eeuwenoude Haagse etiquette, maar Kuitenbrouwer kan ergens wel bewondering opbrengen voor Wilders’ directe benadering: “Eenvoud is nog geen simplisme, al lijkt dat in Den Haag een wijdverbreid misverstand.”
Stijlfiguren
Kuitenbrouwer komt in Wilders’ taalgebruik heel wat stijlfiguren tegen die Cicero en Aristoteles ook al beschreven in de klassieke retorica. Wilders gebruikt veel superlatieven (“slechtste kabinet ooit”) en hyperbolen (overdrijvingen als “tsunami” of “ramp”). Overdrijven lijkt voor Wilders een tweede natuur, aldus Kuitenbrouwer. Ook antithesen schuwt hij niet, waarmee hij duidelijk tegenstellingen kan benadrukken. “Je zou verwachten dat Wouter Bos wel begrijpt….., maar nee hoor.” Groter kan de teleurstelling niet zijn.

Metaforen (beeldspraak) zijn een belangrijk instrument in de retorica. Hitler noemde Joden “maden” of “bacillen” — heel slim in een tijd waarin infectieziekten de grootste angst van het volk vormden. De angsten van nu liggen ergens anders, maar ook deze zijn goed in te zetten in het politieke spel. We zijn bang voor oorlog, dus spreekt Wilders over “front”, “grondgebied” en “capituleren”. We zijn bang voor de economische crisis, dus begint Wilders over de “kosten van de immigratie”. We zijn bang voor milieurampen, dus spreekt Wilders van “tsunami’s” en “de vervuiling door de islam”. Een directere manier om emoties op te roepen bestaat er bijna niet.
Alhoewel, de anafoor kan er ook wat van. Deze ziet Kuitenbrouwer dan ook regelmatig bij Wilders voorbij komen. Het bekendste voorbeeld van de herhalende woordgroep is natuurlijk “I have a dream” van Martin Luther King. Wilders is een van de weinige Nederlandse politici die de anafoor gebruikt, met als hoogtepunt een debat in 2009 waarin hij tien (!) keer de zinsconstructie “Probleem: … Oplossing: …” gebruikt. Met zo’n opsomming wil Wilders laten zien dat híj precies weet wat dit land nodig heeft.
Onderbuik
Is Wilders nou echt de tovenaar waar sommigen hem voor houden? Volgens Kuitenbrouwer valt het wel mee: “Aan Wilders worden hogere retorische krachten toegeschreven, maar dat is overdreven, het retorisch niveau van de rest van de Nederlandse politiek is gewoon niet zo hoog.” Wilders besefte als een van de eersten in Nederland dat we leven in het ‘Tijdperk van de Emotie’, de tijd van stille tochten en afscheidsdiensten in voetbalstadions. De beste manier om in deze tijd het volk te bereiken is via het gevoel — of ‘de onderbuik’ zoals sommigen het neerbuigend noemen. Dat is een groot contrast met de manier waarop de politici het tot nu toe altijd probeerden, namelijk via het gezonde verstand, met goede argumenten.
In Amerika weten ze het al langer: als ratio en emotie botsen, wint emotie altijd. Dat verklaart ook de herverkiezing van George W. Bush, die nou niet bepaald een groot denker was. Door de emoties te bespelen met termen als “war on terror” wist hij toch de meeste stemmen te winnen. Dat is niet per se slecht, het is gewoon hoe ons politieke brein werkt, aldus Kuitenbrouwer. Hij heeft dan ook één advies voor “weldenkend Nederland”: “Vergeet dat ‘onderbuik’ en spreek voortaan gewoon van ‘emoties’ of ‘gevoelens’. Om vervolgens op die gevoelens een antwoord te verzinnen.” Obama doet het al op deze manier, en ook in Den Haag begint het langzaamaan te dagen. Niks geen toverkunst, het is gewoon wetenschap.

Lees ook:
- Het geheim van Obama’s toespraken
- De tweeslachtige rol van de politica
- Woorden maken de (staats)man
- Taal werkt, ook ongemerkt
- Grove taal poltici werkt averechts
- De vrije wil in het stemhokje
- Stemmen is een kwestie van gevoel
- Stemmen met gevoel tijdens de Amerikaanse verkiezingen
- Dreiging maakt linkse rakker conservatief