Het principe van verminderen van het aantal dierproeven, het verfijnen van een dierproef en het vervangen van dierproeven is een belangrijk basisgegeven bij alle uit te voeren dierproeven en aanvragen. Dit wordt ook wel het principe van de drie V’s genoemd en is voor het eerst geïntroduceerd door Russel en Burch in 1959. Tegenwoordig vinden we het principe van de drie V’s ook terug in de Wet Op de Dierproeven zoals die in Nederland volgens Europese richtlijnen is opgesteld.
Geschiedenis van het proefdiergebruik
In 1859 schreef Charles Darwin zijn bekende boek ‘On the origin of species’ (Over het ontstaan van soorten) waarin hij stelde dat de mens biologisch gezien een dier was. Claude Bernard gebruikte dit principe 6 jaar later in zijn boek: ‘Introduction â l’étude de la medicine experimentale’ (inleiding in de lessen van experimentele medische wetenschap) als argument om proefdieren te gebruiken om experimentele medische vooruitgang te boeken. Sindsdien heeft de medische wetenschap grote vooruitgang geboekt, maar is ook het proefdiergebruik gigantisch toegenomen. De wetgeving vereiste vaak dat producten op hun veiligheid worden getest, waardoor vele dierproeven helaas noodzakelijk bleken te zijn.
In 1959 schreven Russel en Burch hun boek ‘The principles of human experimental technique’ (De principes van humaan wetenschappelijk onderzoek), een pleidooi voor het terugdringen van het proefdiergebruik. Sindsdien is het proefdiergebruik afgenomen, door bewuster gebruik en wetgeving. In Nederland werd in 1977 de wet op de proefdieren in gebruik genomen, welke in 1999 werd aangescherpt. Verder terugdringen van het proefdiergebruik is afhankelijk van de 3 V’s van Russel en Burch: *V*ermindering, *V*erfijning en *V*ervanging.
Om de betrouwbaarheid van alternatieve testen te garanderen moeten deze testen worden goedgekeurd op juistheid van de voorspelling en herhaalbaarheid van het resultaat; dit heet validatie. Validatie gebeurt door twee instanties, de ECVAM in de EU en de ICCVAM in de VS, die elkaars validaties accepteren. Indien een alternatieve, dat wil zeggen proefdiervrije, test gevalideerd is, mag deze gebruikt worden in plaats van de dierproef. De wet op de proefdieren regelt dan dat de dierproef niet meer gebruikt mag worden voor testen waar alternatieven voor bestaan. Validatie van alternatieve methoden is dus een belangrijke praktische stap voor vermindering van dierproeven.
Ieder jaar komen ongeveer 2000 nieuwe stoffen op de markt dus de vraag naar veiligheidstesten is enorm groot. Het ontwikkelen van alternatieve testen is duur en tijdrovend, terwijl slechts weinig geld voor alternatieven beschikbaar is. Vandaar dat de ontwikkeling van alternatieven langzaam gaat. Sinds 1999 is het gebruik van proefdieren voor cosmetica in Nederland verboden; het verbod voor de gehele EU volgt in 2009. Dit verhoogt de druk om alternatieven te ontwikkelen voor cosmetica-fabrikanten gigantisch, maar dat geldt niet voor andere veiligheidstesten. Het is dan ook weinig verwonderlijk dat onderzoekers het meest ver zijn met de ontwikkeling van alternatieve testen die te maken hebben met cosmetica, zoals op het gebied van de huidveiligheid.
Dierproeven en onderzoek
Wetenschappelijk onderzoek en dierproeven zijn altijd nauw met elkaar verbonden geweest. Dankzij proefdieronderzoek weten we nu bijvoorbeeld ontzettend veel over het menselijk lichaam en hoe het werkt. In het begin van deze eeuw heeft men bijvoorbeeld het hart van een hond heel goed bestudeerd. Deze studie is de basis geweest voor onze moderne hartchirurgie. Meer recent heeft men door het bestuderen van de hersenen van diverse diersoorten ontdekt dat patiënten met de ziekte van Parkinson (een ziekte waarbij je ongecontroleerde bewegingen gaat maken) een te laag niveau van een chemische stof, genaamd dopamine, hebben. Deze stof hebben bepaalde zenuwcellen nodig om onderling contact te houden.
Maar dierproeven hebben ons niet alleen veel geleerd over het gezonde lichaam van de mens. Door dierproeven hebben we ook veel meer inzicht gekregen in allerlei ziekten bij mens en dier. Dieren worden hierbij vaak gebruikt als ‘model’ voor de ziekte bij de mens, omdat veel lichamelijke processen bij mensen en dieren vergelijkbaar zijn. Bijvoorbeeld, om te hoge bloeddruk bij mensen te bestuderen, zijn er ratten speciaal gefokt die ook een te hoge bloeddruk hebben. Ook kan men ervoor zorgen dat ratten of muizen kanker krijgen. Door die dieren te onderzoeken, komt er meer kennis over deze ziekte en hierdoor kunnen dan nieuwe medicijnen tegen kanker ontwikkeld worden. Door onderzoek aan honden heeft men bijvoorbeeld het hormoon insuline (= een stof die het suikergehalte van het bloed op peil houdt) ontdekt. Dankzij deze ontdekking kunnen mensen die aan suikerziekte lijden (diabeten), beter behandeld worden doordat ze het hormoon insuline kunnen inspuiten. Door op organen van dieren te oefenen, heeft men nieuwe chirurgische technieken kunnen ontwikkelen, zoals hart- en levertransplantaties.
Dieren worden ook gebruikt om allerlei biologische producten te maken. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn de vaccins. Vaccins activeren het immuunsysteem zodat we minder vatbaar worden voor bepaalde besmettelijke ziekten (infectieziekten). Zo kun je bijvoorbeeld ingeënt worden tegen cholera, difterie en tetanus, ziekten waar vroeger vele mensen aan stierven. Door deze inentingen, die je vaak als klein kind al krijgt, komen deze ziekten dan ook bijna niet meer voor. Men gebruikt proefdieren om vaccins te maken, maar ook om de vaccins te testen op veiligheid en werkzaamheid. Omdat vaccins biologische producten bevatten, moet elke nieuwe geproduceerde hoeveelheid vaccin opnieuw getest worden op proefdieren. Dit gebeurt om te kijken of het vaccin werkt en of het geen schadelijke bijwerkingen heeft. Hiervoor worden elk jaar veel proefdieren gebruikt.
Dit soort verschrikkelijke testen (de Draize-test) worden gebruikt om te kijken of bepaalde stoffen schadelijk zijn voor de mens (toxiciteitsonderzoek). Gelukkig kan dat tegenwoordig vaak ook op losse weefselkweken, zodat een proefdier daar niet meer onnodig onder hoeft te lijden.
Een andere vorm van onderzoek waarbij veel proefdieren worden gebruikt, is ‘toxiciteitsonderzoek’. Hierbij wordt onderzocht of allerlei kunstmatige stoffen waar je als mens in het dagelijkse leven mee in aanraking komt (zoals schoonmaakmiddelen, bestrijdingsmiddelen tegen ongedierte en conserveringsmiddelen in ons voedsel) niet schadelijk zijn voor ons.
De nadelen van dierproeven
Maar naast alles wat dierproeven ons opleveren, kleven er ook veel nadelen aan het gebruik van proefdieren. Voor de meeste mensen wegen de ethische bezwaren daarbij vaak het zwaarst. Zij vinden dat het belang van een dierproef (en de resultaten van het onderzoek) voor de mens niet afwegen tegen het offer aan dierenlevens en de eventuele pijn die de dieren wordt aangedaan. Zo kan je je afvragen of het wel nodig om bijvoorbeeld van alle schoonmaakmiddelen of cosmetica die we gebruiken te willen weten wat de schadelijke werking is, alleen maar omdat er een kans is dat iemand er een keer wat door oploopt.
Het dilemma van dierproeven wordt echter een stuk lastiger bij medicijnonderzoek. Alle medicijnen moeten namelijk eerst worden getest op hun veiligheid, voordat ze (door mensen) gebruikt mogen worden en in de praktijk komt dit vaak neer op dierproeven. Wanneer je ook volledig tegen dit soort dierexperimenten bent, zou je dus eigenlijk ook geen medicijnen mogen gebruiken die op dieren getest zijn. Maar zou jij nog steeds ‘dieronvriendelijke’ medicijnen weigeren als je te horen krijgt dat je kanker hebt of dat je kind een gevaarlijke infectieziekte heeft?
Het is dan ook gemakkelijker gezegd dan gedaan om vanuit ethische overwegingen voor of tegen dierproeven te zijn. Je kunt wel vinden dat je dieren mag gebruiken om het leven voor mensen te veraangenamen of te verbeteren, maar als je bedenkt hoeveel dieren dat kost en je ziet dat ze in sommige proeven wel heel veel pijn moeten lijden is het toch wel even slikken.
proefdiergebruik in Nederland en Belgie in 1997
Naast ethische zijn er ook praktische bezwaren tegen dierproeven. Zo kosten dierproeven bijvoorbeeld ook erg veel geld. Jaarlijks worden er in Nederland meer dan 700.000 proefdieren gebruikt en naar schatting zo’n 500 miljoen gulden aan besteed. Dit zijn niet alleen kosten voor het doen van de experimenten, maar ook de kosten voor het verzorgen van de proefdieren. Methoden waarbij men geen dieren hoeft te gebruiken zijn dan ook vaak minder duur.
Een ander praktisch bezwaar is de experimentele geldigheid van proefdieronderzoek. Ondanks de vele overeenkomsten tussen mens en dier zijn er namelijk nog steeds grote verschillen. Het is dus altijd de vraag of de gevonden effecten bij (proef)dieren, ook gelden voor de mens. Dit noemen we het ‘extrapolatieprobleem’. Dit extrapolatieprobleem wordt nog eens vergroot door het feit dat de gebruikte proefdieren vaak uit een hele specifieke groep komen en daardoor eerder allemaal hetzelfde op een bepaald experiment zullen reageren dan de uiteindelijke groep mensen waar het onderzoek betrekking op heeft.
Alleen al vanwege deze bezwaren loont het dus sowieso de moeite om het aantal dierproeven te verminderen of te vervangen door andere methoden waarbij geen of in ieder geval veel minder proefdieren gebruikt hoeven te worden. Een trend die de laatste tijd gelukkig steeds meer wordt opgepikt! (zie bovenstaande grafiek)
Alternatieven voor dierproeven
Er is al veel bekend over manieren waarop alternatieven voor dierproeven ontworpen kunnen worden. De drie voornaamste van dit moment staan hieronder op een rijtje.
Voor veel biologisch onderzoek heb je vaak niet eens een ‘heel’ dier nodig: één of meerdere cellen in een petrischaaltje zijn soms al voldoende…
In vitro onderzoek
Voor veel biologisch onderzoek heb je vaak niet eens een ‘heel’ dier nodig: één of meerdere cellen, een paar stukjes orgaan, of een paar geïsoleerde organen zijn dan al voldoende. Soms kun je daarvoor ‘slachtafval’ of alternatief materiaal, zoals eieren, voor gebruiken. Een andere mogelijkheid is het opkweken van materiaal. Hiervoor heb je in het begin weliswaar wel wat dierlijk materiaal nodig, maar omdat je het daarna kunt opkweken, lang niet zoveel als bij conventionele dierproeven.
Met behulp van bepaalde groeifactoren kun je van dit opgekweekte materiaal een model maken dat overeenkomt met datgene wat je anders in het intacte proefdier had onderzocht. Zo kun je bijvoorbeeld sommige typen cellen veranderen in spiercelletjes die automatisch gaan samentrekken (zie het filmpje hierboven). Dan heb je een methode om te bestuderen waardoor cellen veranderen of je kunt de manier waarop spieren automatisch samentrekken (zoals de hartspier) bestuderen, zonder dat je daarvoor (veel) dieren hoeft op te offeren.
- Levercellen als proefkonijn voor veilig voedsel (Kennislink artikel uit Cicero)
- Veiligheid voor de huid zonder dierenleed (Kennislink artikel van John J. L. Jacobs)
Computermodellen
Je kunt sommige biologische processen ook nabootsen (simuleren) in een computer. De computer berekent dan wat er tijdens het experiment in het (nagebootste) biologsche systeem gebeurt. Het grote voordeel hiervan is dat er helemaal geen proefdieren meer nodig zijn voor het experiment. Wel moet je heel goed kunnen programmeren én voldoende kennis hebben van de biologie van mens of dier, om een modelsysteem te kunnen maken dat zoveel mogelijk met de werkelijkheid overeenkomt. Dit soort computersimulaties zijn ook heel bruikbaar voor (dieren)artsen om medische handelingen aan dieren te oefenen. Er zijn inmiddels al veel van zulke programma’s ontwikkeld.
Het simulatieprogramma ‘SimBioSys’ van Critical Concepts: Het lijkt dan weliswaar niet zoveel op ‘een echt mens’, het gedraagt zich echter wel precies zo…
Nagebouwde laboratoriumopstellingen en ‘nepdieren’
Naast computersimulaties, kun je biochemische processen ook in een laboratoriumopstelling nabootsen. Zo heeft TNO Voeding bijvoorbeeld het gehele spijsverteringstelsel van de mens (TIM) en de hond (FIDO) nagebouwd met behulp van reageerbuizen, slangen en glazen flessen.
- De TNO in vitro modellen van het maag-darm kanaal als alternatief voor dierproeven (Kennislink artikel van dr. Koen Venema)
Het nagebootste spijsverteringsstelsel van TIM
Om met name medische handelingen ‘op dieren te kunnen oefenen’ zonder daarbij levende dieren te hoeven gebruiken kunnen de laatste tijd ook kunststof dieren worden gebruikt. Dit zijn levensechte ‘poppen’, die precies hetzelfde ‘aanvoelen’ als ‘echte’ proefdieren zodat je het vasthouden van dieren, injecties geven of zelfs opereren eerst kunt leren op deze kunststof versies voordat je met echte proefdieren aan de slag gaat.
De ‘Rubberen Rat’ van Solvay; volgens kenners niet van echt te onderscheiden…(en herbruikbaar!)
Meer info over proefdieralternatieven
- Het kan ook zonder proefdieren (Kennislink artikel uit Natuurwetenschap & Techniek)
- Genetische modificatie van dieren moet ook in Nederland! (Kennislink artikel uit Natuurwetenschap & Techniek)
- De Wet op de Dierproeven
- Internetpagina van het Koningin Wilhelmina Fonds (KWF) over dierproefalternatieven
- Nog meer info over dierproefalternatieven
Dierproeven in Nederland (PDF document)
Werkstuk Dierproefalternatieven
Niet iedereen denkt hetzelfde over proefdiergebruik en dierproefalternatieven. Dit zijn dan ook mooie onderwerpen om een spreekbeurt over te houden, of om een werkstuk over te maken. Je kunt jezelf daarbij het volgende afvragen:
- Waarom worden er proefdieren gebruikt? Wat is de geschiedenis van het proefdiergebruik in de wetenschap?
- Wat komt er allemaal kijken bij proefdieronderzoek; wanneer mag een proefdierexperiment pas uitgevoerd worden? Wie ziet daarop toe?
- Vindt je dat de huidige wetgeving op proefdieren voldoet? misschien vindt jij wel dat de huidige regels scherper moeten, of juist wat minder streng.
- Vindt jij het nodig dat de wetten over proefdiergebruik overal moeten gelden? Wat zou er volgens jou gebeuren als er in Europa hele strenge regels waren, maar bijvoorbeeld in Afrika geen regels?
- Zullen er in de toekomst nog wel dierproeven nodig of mogelijk zijn?
- Welke alternatieven voor dierproeven zijn er op dit moment al? En in hoeverre slagen deze alternatieven er nu al in het gebruik van proefdieren te verminderen of misschien zelfs wel te vervangen?
Je zou deze (of andere) vragen dan kunnen onderzoeken door:
- Een literatuurstudie te doen naar het gebruik van proefdieren (welke, aantallen etc.) en naar het gebruik van alternatieven (welke, toekomstmogelijkheden).
- Klasgenoten of anderen over dit onderwerp te interviewen of een enquete hierover te houden.
- Zelf eens te gaan kijken bij instellingen waar men met of aan proefdieren of juist proefdieralternatieven werkt.
Aan de hand van je onderzoeksgegevens kun je dan tenslotte:
- Een verslag schrijven over het gebruik van proefdieren (welke, aantallen, de geschiedenis, etc.) en naar het gebruik van alternatieven (welke, toekomstmogelijkheden).
- Een presentatie of spreekbeurt geven over het gebruik van proefdieren (welke, aantallen, de geschiedenis, etc.) en naar het gebruik van alternatieven (welke, toekomstmogelijkheden).
- Een poster ontwerpen waarmee je mensen snel en objectief voorlicht over proefdiergebruik (enquêteer eventueel je klasgenoten opnieuw nadat ze de poster hebben gezien, is er verschil in mening?).
- Een debat organiseren (onder je klasgenoten) over de voor- en nadelen van proefdiergebruik en proefdieralternatieven.
- een beleidsadvies schrijven voor de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarin je advies geeft over hoe de regelgeving in de toekomst veranderd zou moeten worden, waar geld in gestoken moet worden en wat de minister op Europees niveau zou kunnen aankaarten.
- Een documentaire maken over proefdiergebruik en -alternatieven in onderzoekscentra.
Meer informatie voor een werkstuk over proefdieralternatieven:
Alternatieven leren bedenken aan de Hogeschool van Utrecht
Om te onderzoeken welke techniek bij het ontwerpen van een alternatief het beste gebruikt kan worden zijn deskundigen nodig op het gebied van de medische biologie, laboratoriumonderzoek, dierproeven en de nieuwste alternatieven daarop. Dat soort mensen wordt nu al opgeleid (foto studenten op het lab werkzaam) aan het Institute of LifeSciences & Chemistry van de Hogeschool van Utrecht. Tijdens de 4-jarige Hogere Beroeps Opleiding leren ze zowel theoretisch en praktisch te werk te gaan, als een beroep te doen op hun creativiteit, om tenslotte in een afstudeeropdracht zelf alternatieven voor bestaande dierproeven te ontwikkelen en te testen. Daarna kunnen ze bijvoorbeeld in het laboratorium werken als ingenieur ( bachelor of Science) die alternatieven ontwikkelt en test en die adviezen uitbrengt.