Onderzoekers kunnen de verplaatsing van dieren nu ook met satellieten nagaan. Daarmee zijn de grenzen van hun mogelijkheden enorm verruimd. Aan de andere kant van de aardbol leggen ze meetgegevens vast. De verwerking van die gegevens verschaft het inzicht dat nodig is om oplossingen te zoeken voor belangrijke problemen op het gebied van natuurbeheer en de bescherming van bedreigde diersoorten. Dankzij satellieten kunnen ze de migratie van dieren over honderden kilometers volgen. Ook verkrijgen ze informatie over diergedrag en omgevingsfactoren.
Satelliettechnologie vormt een waardevolle aanvulling op de waarnemingen die onderzoekers in het veld-ecologisch onderzoek doen. De satelliet registreert bijvoorbeeld hoe grote zoogdieren migreren en hoe ze hun leefgebied gebruiken. Daarbij vormen grote afstanden en omvang van leefgebieden geen probleem. Veldwaarnemingen geven een onderbouwing van de per satelliet waargenomen patronen.
Nederlandse onderzoekers gebruiken waarnemingen met satellieten om inzicht te krijgen in het migratiegedrag van olifanten in Kameroen en van Indische zeekoeien in Indonesië. Met de kennis die ze daarbij opdoen, hopen ze oplossingen te vinden voor problemen die de olifanten veroorzaken of die de Indische zeekoeien bedreigen.
Diermigratie
Sommige dieren hebben een enkele ‘homerange’, waar ze hun hele leven verblijven. Bij bijvoorbeeld trekvogels zijn er twee home-ranges waartussen heen-en-weermigratie plaatsvindt. Tenslotte zijn er ook dieren die met een bepaalde regelmaat meer home-ranges stuk voor stuk bezoeken.
Het onderzoek naar diermigratie heeft een veelvoud aan hypothesen, concepten en definities opgeleverd. Een algemeen concept bij diermigratie is de home range, het gebied waar een bepaalde diersoort zich het grootste deel van de beschikbare tijd bevindt. Deze home-range kan permanent van karakter zijn, maar kan ook met de seizoenen verschuiven.
Veel landzoogdieren, zoals beren en katten, maar ook koraalvissen en de meeste tropische vleermuizen vertonen een permanente home-range. Bij sommige andere dieren zien we dat ze meer leefgebieden hebben, waar ze dan in een bepaald seizoen verblijven. Er is daarbij sprake van heen-en-terug-migratie. Dit komt onder andere voor bij sommige zoogdieren, riviervissen en trekvogels. Ook zijn er dieren die in een vast ritme nog meer home-ranges bezoeken. Dit treffen we bijvoorbeeld aan bij haring, zeeschildpadden, albatrossen, het wildebeest en sommige vleermuizen.
Uit onderzoeken in dierentuinen weet men dat bij veel diersoorten een migratiedrang heerst. We herkennen die drang aan twee typen diergedrag. Zo valt bij gekooide trekvogels de seizoensgebonden ‘onrust’ op. De migratiedrang bij gekooide zoogdieren blijkt bijvoorbeeld uit het ‘ijsberen’. Onderzoek naar deze beide gedragsvormen heeft uitgewezen dat er sprake is van een interne drijfveer tot migratie en exploratie. ‘Verveling’ speelt hier dus geen rol. Bij zoogdieren is deze drijfveer het sterkst bij de bijna volwassen dieren. Ook voortplanting, voedsel en water zijn belangrijke factoren die invloed hebben op de migratiedrang van dieren.
De beschikbare informatie wijst erop dat zowel voortplanting als voedsel belangrijke factoren vormen die de migratie van olifanten en zeekoeien kan verklaren. Daarnaast lijkt het erop dat bij deze soorten sprake is van aangeleerd gedrag, waarbij de keuze van home-ranges en migratieroutes sterk afhangt van de ervaringen van individuele dieren. Bij de olifanten speelt bovendien de beschikbaarheid van water een rol.
Door onderzoekers van het Centrum voor Milieukunde te Leiden is gedurende twee jaar ervaring opgedaan met het gebruik van de satelliettechnologie om de migratie van dieren in kaart te brengen. Ze volgden de trekbewegingen van olifanten in Noord-Kameroen en van zeekoeien in Oost-Indonesië. Het onderzoek moet leiden tot praktische oplossingen voor de problemen die ontstaan als de belangen van mens en dier botsen.
Satelliettechnologie
Bij de toegepaste satelliettechnologie kunnen we diverse onderdelen onderscheiden. Allereerst is er de zender die is bevestigd aan het te volgen dier. Bij de olifant is de zender verpakt in een zeer stevige halsband; bij de zeekoe is de zender opgenomen in een drijver die met een lijn aan de staart is bevestigd. Twee satellieten die een baan om de Aarde beschrijven, zorgen voor het opvangen, bewerken en opslaan van de zendersignalen. Ze versturen de informatie met een zekere regelmaat naar drie grondstations, die de informatie vervolgens doorspelen naar twee computercentra. Een verdere bewerking daar maakt de satellietgegevens geschikt voor de gebruikers. Tenslotte is er voor een goede interpretatie van de meetgegevens een geografisch informatiesysteem (GIS) nodig. Zo’n systeem zorgt voor kaarten waarop aan de hand van de satellietgegevens de verplaatsingen van de dieren zichtbaar is.
De zender voor het volgen van dieren, in vaktermen Platform Transmitter Terminal (PTT) genoemd, bestaat uit een batterij, een aantal sensoren, zenderelektronica en een behuizing. Het gewicht van het geheel mag niet te groot zijn, anders kan de zender het natuurlijke gedrag van het dier verstoren. Daarom gaat men uit van een maximumgewicht van drie tot vijf procent van het lichaamsgewicht. Het gewicht van de PTT staat in direct verband met de beperkte levensduur van de batterij, die varieert van drie tot twaalf maanden, afhankelijk van type en de omstandigheden van het onderzoek. Het is moeilijk om een zender van nog geen kilogram te maken. Er ontstaan dus problemen bij dieren die nog geen vijftig kilogram wegen. Om dit te verhelpen zijn er zender-units ontwikkeld met een klein paneel voor zonne-energie. Die units wegen ongeveer een ons. Deze zenders zijn geschikt voor het volgen zoogdieren en middelgrote vogels die minimaal twee kilo wegen.
Voor sommige onderzoeken zijn niet alleen de positiegegevens, maar ook andere gegevens van belang. Afhankelijk van hun interesse kunnen onderzoekers diverse typen sensoren aan de zenderunit koppelen. Die sensoren meten bijvoorbeeld de omgevingstemperatuur, de duikdiepte (van zeezoogdieren) of de activiteit van het dier.
De zenderelektronica bestaat uit een tijdscircuit dat de zender regelmatig in- en uitschakelt, een zendcircuit met een zeer stabiele zendfrequentie en een antenne. Het tijdscircuit dient om de levensduur van de batterij te verlengen. In het olifanten- en zeekoeienonderzoek staat de zender één dag aan en drie dagen uit. Daarmee loopt de gebruiksduur van het systeem op tot maximaal twee jaar. De stabiele zendfrequentie is van belang voor de wijze waarop de zenderpositie wordt bepaald. De vorm van de antenne varieert per dier. Bij olifanten moet de antenne stevig zijn opgeborgen in de halsband, zodat ze deze niet met de slurf kunnen lostrekken. Bij zeekoeien is een normale sprietvormige antenne bevestigd op de drijver, die op zijn beurt met een flexibele drie meter lange plastic staaf aan de staart van de zeekoe is bevestigd. De behuizing van het geheel moet zeer stevig en waterdicht zijn. Bovendien moeten de vorm en de afmetingen ervan verenigbaar zijn met de aërodynamica of hydrodynamica van het dier en mogen ze de temperatuurhuishouding van het dier niet noemenswaardig beïnvloeden.
Uiteindelijk voert de onderzoeker de verzamelde meetgegevens in een geografisch informatiesysteem in. Het GIS in Leiden bestaat uit een PC met programmatuur waarmee kaarten van het onderzoeksgebied kunnen worden ‘gedigitaliseerd’. Door deze gedigitaliseerde kaarten te combineren met de ontvangen positiegegevens, ontstaan de zogenaamde lokatiekaarten. Daarnaast worden de sensorgegevens statistisch bewerkt.
De zender zendt een boodschap uit in de vorm van een amplitude-gemoduleerd signaal met een zeer stabiele frequentie. Deze boodschap bestaat uit een soort inleiding, het aantal sensoren, een zenderidentificatienummer en tenslotte de gegevens afkomstig uit de diverse sensoren. De satelliet legt de frequentie, de signaalsterkte en de boodschap vast, samen met het tijdstip van ontvangst. Na ontvangst van de boodschap in de twee computercentra, kan men de positie van de zender berekenen op basis van de dopplerverschuiving. De dopplerverschuiving is het verschil dat optreedt tussen de frequentie van het ontvangen signaal en de werkelijke frequentie van de zender. Dit verschil treedt op door het snelheidsverschil tussen de – relatief langzaam bewegende of stilstaande – zender en de op hoge snelheid om de Aarde draaiende satelliet.
Risico’s
Aan het gebruik van satelliettechnologie voor het volgen van grote zoogdieren zijn ook risico’s verbonden. Met name de vangst (zee- en landdieren) en verdoving (bij landdieren) brengt het risico van overmatige stress met zich mee. Een dier kan daaraan zelfs overlijden. Daarom moeten de onderzoekers bij ieder onderzoek een afweging maken tussen het belang van toepassing van deze technologie en de mogelijke resultaten van conventioneel veldonderzoek. Bovendien moeten ze het te verwachten nuttige effect van het onderzoek voor soort en populatie in de afweging betrekken. Als ze dan besluiten over te gaan tot het gebruik van satelliettechnologie, dan moet de vangst en bevestiging van de zender met alle nodige zorgvuldigheid worden omgeven.
De olifant Helias blijkt met vaste regelmaat vanuit het noorden van Kameroen het grensgebied met Nigeria en Tsjaad te vereren met een bezoek.
De satelliet legt een groot aantal zenderposities vast, die als cijferreeks naar een van de grondstations worden doorgeseind. In deze vorm komen de gegevens bij de gebruiker op het scherm. Deze zijn afkomstig van de zender die de olifant Helias met zich meedroeg. klik op de afbeelding voor een grotere versie
Olifantenonderzoek
De laatste vijf jaar is het aantal conflicten tussen olifanten en landbouwers in het noorden van Kameroen duidelijk toegenomen. De olifanten trekken in kudden vooral af op de gierstvelden. Ze beschouwen de gierst als lekkernij. Een kudde kan in een dag de complete oogst van een boer vernielen. Dit heeft in het district Kaele, ten zuiden van het Waza Park, al enkele jaren geleid tot ware noodsituaties, waarbij de complete oogst van een aantal dorpen door een kudde van naar schatting driehonderd olifanten werd verorberd en vertrapt. Het Wereld Voedsel Programma en de EU lieten in 1993 noodrantsoenen aanvoeren om de lokale bevolking rond Kaele door het droge seizoen heen te helpen. Alleen al in 1993 kwamen in het noorden van Kameroen vier personen om bij confrontaties met olifanten in landbouwgebieden.
Deze ernstige conflicten tussen mens en olifant vormden de belangrijkste aanleiding om te onderzoeken waarom de olifantenmigratie in de gebieden rond het park is toegenomen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in en rondom Waza National Park, dat de belangrijkste basis vormt voor olifantenkudden in de regio. Het park bevindt zich in het uiterste noorden van Kameroen en bestrijkt een oppervlakte van 1700 vierkante kilometer. De oostelijke helft van het park ligt in de vloedvlakte van de rivier de Logone, die de grens vormt tussen Kameroen en het buurland Tsjaad. Deze vloedvlakte vormt een belangrijk voedselgebied voor het wild in het Waza Park, maar ook voor de veekudden van de nomadische bevolkingsgroepen, zoals de Peul en de Arab Choa, die in de droge tijd de vloedvlakte binnentrekken.
Het Waza Park werd in 1936 ingesteld als jachtreservaat en kreeg in 1968 de beschermde status. In 1940 bevonden zich er nog hoegenaamd geen olifanten. Gaandeweg trokken meer olifantenkudden vanuit Tsjaad het gebied binnen, aangetrokken door de rust en het voedsel. De totale populatie groeide tot vijfhonderd olifanten in 1960 en meer dan duizend in 1990. Het park herbergt een groot aantal soorten die kenmerkend zijn voor de West-Afrikaanse savanne en Oost-Afrikaanse soorten zoals struisvogels en giraffen. Door de droogteperiode in de Sahel en de aanleg van een dam bij Maga in de rivier Logone heeft de vloedvlakte ernstig te lijden gehad. Vooral 1979 en 1988 waren extreem droog. Een aantal antilopesoorten is door de aanhoudende droogte sterk in aantal teruggelopen of zelfs verdwenen.
Stroperij
Een tweede verontrustende ontwikkeling in het gebied is de toenemende stroperij. Er zijn twee soorten stropers. In de eerste plaats zijn er de bewoners van het gebied rond het park, die hier wild vangen met strikken, netten en andere vangtuigen. In de tweede plaats zijn het goed bewapende benden die de laatste jaren steeds meer actief zijn. Zij hebben het vooral gemunt op het ivoor van olifanten. Naar verluid komen deze benden vooral uit buurlanden. Ondanks de wereldwijde ban op de handel erin, neemt de stroperij voor ivoor in West-Afrika nog toe. Een verklaring hiervoor kan de ruime lokale markt voor ivoorprodukten zijn. Met name in de grote steden van Zuid-Kameroen en Nigeria is er vraag naar ivoor. Jaarlijks leggen de stropers zo’n tien tot vijftien olifanten neer. De activiteiten van stropers en jagers kunnen invloed hebben op de trek van olifanten (vooral noordelijke groep, 1994). Een belangrijk vraagpunt bij het olifantenonderzoek is of de totale groep van ruim duizend olifanten kan worden verdeeld in drie subgroepen. Het zou dan gaan om een groep die altijd naar het noorden trekt, een groep die in het park blijft en een groep die naar het zuiden trekt. Het gebruik van satelliettelemetrie is bij dit onderzoek een belangrijk hulpmiddel. Bij het onderzoek in Kameroen zijn twee olifanten van satelliet/VHF-radiozenders voorzien. Een olifant die vermoedelijk altijd in het park bleef, kreeg een VHF-radiozender omgedaan. Deze olifant moest dus op korte afstand met een antenne worden gepeild, in plaats van met een satelliet.
De olifant Helias kreeg de satellietband om in januari 1993 in het Waza Park. De kudde waarin Helias zich bevond, trok in de richting van een belangrijke waterplaats. Sindsdien zijn bijna twee jaar lang satellietgegevens over de positie van Helias opgevangen – een wetenschappelijk record. Helias trok zowel in februari 1993 als in februari 1994 naar het noorden en verbleef in de tussenliggende periode in het Waza Park. Dit gaf sterke aanwijzingen dat Helias tot de noordelijke groep behoorde. Deze olifant vertoonde dus twee uiteen gelegen home-ranges.
De GIS-kaarten waarop de zuidelijke migraties van Marie-Louise waren verwerkt, maakten duidelijk dat een groep olifanten uit het Waza Park verantwoordelijk was voor het vernielen van gierstvelden rond de plaats Kaele, en niet olifanten uit het naburige Tsjaad.
Marie Louise
De olifant Marie Louise werd in januari 1994 in het zuiden van het Waza Park gevangen en kreeg toen een satellietband om. Zij verbleef tot juni 1994 in het Waza Park en vertoonde in die maand een sterke migratie naar de gebieden ten zuiden van het Park. Marie-Louise vertoonde, net als Helias, twee verschillende home-ranges. Als dit patroon zich in 1995 herhaalt, dan geeft dat sterke aanwijzingen dat Marie Louise tot de zuidelijke groep behoort.
De olifant Bajode kreeg een VHF-radiozender om. Onderzoekers moeten deze zender op een korte afstand volgen, tot maximaal zo’n vijftien tot twintig kilometer. Gedurende 1993 en begin 1994 werd Bajoda wekelijks gepeild met een korte-golf-ontvanger. Zij bleef continu in het Park en behoort naar verwachting tot de groep die daar het hele jaar verblijft. Bajoda verbleef dus, in tegenstelling tot Helias en Marie-Louise, in een enkele home-range en vertoonde geen migratie.
Met name de kudde van ruim honderd olifanten waartoe Marie Louise behoorde, bleek tijdens haar zuidelijke trektocht ernstige schade te berokkenen aan de gierstvelden rond de districtshoofdplaats Kaele, ruim 150 kilometer ten zuiden van het Waza Park. Dankzij het gebruik van de satellietzenders bleek dat deze probleemolifanten afkomstig waren uit het Waza Park, en niet uit het buurland Tsjaad, zoals sommige deskundigen hadden aangenomen.
Nu we meer weten van het vermoedelijke migratiegedrag van de olifanten, kunnen we proberen een oplossing te vinden waar beide partijen – landbouwers en olifanten – bij gebaat zijn. De belangrijkste praktische conclusie in deze fase van het onderzoek, is dat de zuidelijke migratie van een kleine groep olifanten volgend jaar moet worden verstoord, zodat de olifanten in het park blijven. Onderzoek had al uitgewezen dat de acaciabossen in Waza voldoende voedsel bieden en niet worden overbelast. Toch zullen de olifanten hun zetmeelrijke hap, de gierst, gaan missen. Een structurele oplossing is dan waarschijnlijk het herstel van de oorspronkelijke vloedvlakte met zetmeelrijke wortelstelsels. Inmiddels probeert men dit door middel van kunstmatige bevloeiing van de vlakte te realiseren, in samenwerking met de Internationale Unie voor Natuurbescherming (IUCN).
De aanleg van een stuwdam in Kameroen heeft geleid tot het uitdrogen van een deel van de overstromingsvlakte, die voorheen een belangrijke voedselbron voor de olifanten vormde. Als gevolg hiervan lijken de olifantenkudden steeds verder te trekken om geschikte voedselgronden te vinden, en daarbij stuiten ze op de landbouwgronden in Kameroen. Het herbevloeien van de vloedvlakte lijkt daarom een kernpunt in het beheersplan voor olifantenpopulaties. Het Leidse Centrum voor Milieukunde geeft hiervoor ondersteuning aan een samenwerkingsprogramma met de World Conservation Union. In dit programma, Waza Logone Project, worden opties voor herbevloeiing en herstel van de vloedvlakte nader uitgewerkt. Of het herstel van de natuurlijke functies van de Logone-vloedvlakte een oplossing zal geven voor de toegenomen conflicten tussen olifant en mens, moet uit een volgend onderzoek blijken.
Onderzoek aan de Indische zeekoe
Eind 1991 is een onderzoeksproject van start gegaan naar Indische zeekoeien in de Molukken. Het project betreft een samenwerking tussen het Milieuinstituut van de Pattimura Universiteit (PSL UNPATTI). het Centrum voor Milieukunde te Leiden en de Stichting AID Environment te Amsterdam, met steun van de Europese Unie. Het project heeft tot doel door gemeenschappelijk onderzoek meer informatie te verzamelen over de verspreiding en de levenswijze van de Indische zeekoe of duyung ( Dugong dugon) in de Molukken. Daarmee kan men dan een beheersplan opstellen, dat moet zorgen voor een onbedreigde toekomst van de duyungpopulatie. Bij het project wordt bijzondere aandacht besteed aan het opleiden van jonge Molukse wetenschappers.
De familie der zeekoeien omvat een aantal soorten die tot de grootste herbivore zeezoogdieren worden gerekend. De duyung wordt maximaal drie meter lang en vierhonderd kilogram zwaar. De verwante lamantijn uit Florida wordt nog groter. De duyung is veel meer gespecialiseerd op zeegrassen dan de lamantijn, die een breder scala van waterplanten eet.
Uit de signalen die de satelliet heeft opgevangen blijkt dat de duyung Ginger heen en weer zwemt tussen zeegrasvelden bij Ambon en Haruku, met een zeer regelmatig patroon.
Soms raken jonge duyungs in netten verstrikt. Een van de onderzoekers geeft hier een jonge zeekoe een fles.
De duyung
De duyung wordt door de Internationale Unie voor Natuurbescherming (IUCN) in Zwitserland beschouwd als een zeldzame en met uitsterven bedreigde soort. Niettemin is het verspreidingsgebied van dit dier groot. Er zijn duyungs waargenomen in de kustgebieden van de gehele Stille Oceaan, de noordkust van Australië, India, Sri Lanka, de Rode Zee, de Arabische Golf en Oost-Afrika. Duyungs zijn op hun tiende geslachtsrijp en worden maximaal zeventig jaar oud. Een vrouwtjesdier kan om de drie tot zeven jaar een jong werpen, doorgaans tussen oktober en februari. Gedurende achttien maanden wordt het jong gezoogd, waarna het zelf zeegras leert eten.
De Molukken, met name de Aru-eilanden, behoren tot de gebieden waar nog redelijk grote aantallen zeekoeien leven. Bij de kustbewoners van de Molukken staat de Indische zeekoe bekend als ikan duyung of babi laout (het varken van de zee). Tot de natuurlijke vijanden van de duyung behoren haaien en krokodillen. De mens vormt eveneens een bedreiging voor de duyungpopulatie. De Aru-eilanden stonden vroeger bekend om de duyungjagers, die ervoor zorgden dat duyungs in de kookpot belandden. Tijdens het veldonderzoek op Aru viel het ons op dat er nauwelijks meer gespecialiseerde duyungjagers zijn. Volgens de lokale vissers is de duyungstand zo sterk teruggelopen, dat de jacht niet meer loont.
Ook al is de duyungjacht verleden tijd, toch vormt de mens nog een bedreiging voor de duyungpopulatie. Op Aru heeft de haaienvisserij zich de afgelopen tientallen jaren explosief ontwikkeld. Het lijkt erop dat deze vorm van visserij, waarbij grote netten nodig zijn, de duyungpopulatie veel schade berokkent. De situatie rond Ambon, Saparoua en Haruku lijkt wat gunstiger. Daar vist men niet op haaien en de bevolking is over het algemeen zeer tolerant ten opzichte van duyungs. Men valt de dieren zelden met opzet lastig. Wel komen er regelmatig duyungs in vissersnetten terecht. Jonge dieren die in de netten verzeild raken, eet men dikwijls op. Het duyungvlees schijnt zeer smakelijk te zijn. Als grote dieren in de netten verstrikt raken, weten ze zich meestal wel los te maken. De netten zijn dan flink beschadigd – een flinke economische schadepost voor de vissers.
Een beheersplan
Er is een grote behoefte aan een beheersplan voor de bescherming van deze dieren. Daartoe moet men meer over de duyungs weten. Het onderzoek naar de ecologie van de Indische zeekoe richt zich op de eetgewoonten en de migratie van een populatie van naar schatting vijftig tot zestig zeekoeien die leven rond Ambon, Haruku, Saparua en Nusa Laout in de Molukkenprovincie van Oost-Indonesië. Er is geen onderzoek gedaan in de Aru-eilanden, omdat die wat meer afgelegen liggen. Door te achterhalen langs welke routes de duyungs migreren, kan men voorkomen dat de dieren in vissersnetten terechtkomen. Zowel de duyungs als de vissers zullen daar zeer bij gebaat zijn.
Het is niet uitgesloten dat de dieren net als in Florida een toeristische trekpleister worden. Voor de lokale bevolking zou dat een extra bron van inkomsten betekenen. Zo heeft het dorpshoofd van Paperu jarenlang bezoekers vanaf een koraalrots bij het dorp laten kijken naar zeekoeien die graasden op zeegrasvelden in de baai van Saparoua.
Het gebruik van satelliettechnologie vormt een belangrijk hulpmiddel om de migratie en het eetgedrag van zeekoeien in kaart te brengen. In april 1994 werden twee zeekoeien van een satellietzender voorzien, een jong mannetje en een volwassen wijfje. De satellietzenders waren bevestigd op een torpedovormige drijver en met een lange buigzame plasticstaaf en kunststofband aan de staartvin verbonden. In de VS onderzoekt men al sinds de jaren tachtig met zenders en satellieten de migratie van de lamantijn (Trichechus manatus). In Australië heeft men pas recent enige ervaring opgedaan met de duyung. Uit deze onderzoeken blijkt dat zeekoeien geen last hebben van een aangebrachte zender. Bovendien garandeert een corrosieve schakel, bestaande uit twee metalen, dat de zender binnen een half jaar loslaat. Een zwakke schakel in de plastic staaf die de zender met de zeekoe verbindt, geeft bovendien een extra garantie dat de zender loslaat als deze in een net verstrikt raakt.
Het twee meter lange mannetje, door de onderzoekers Bob gedoopt, werd gevangen door het uitzetten van een ringnet met een lengte van vijfhonderd meter en een diepte van tien meter in de Zeestraat van Haruku tussen Ambon en Haruku. Het kostte maar tien minuten om de zender volgens de standaardprocedure te bevestigen. Daarna werd Bob gemeten en weer vrijgelaten.
De eerste satellietgegevens die we in Leiden ontvingen, wijzen erop dat Bob in april migreerde naar het eiland Seram, dat zo’n zestig kilometer noordelijker ligt. Het volwassen wijfje, Ginger genoemd, bleef na het aanbrengen van haar zender onder de kust van het eiland Haruku, vlak bij de zeegrasvelden daar. Regelmatig bracht ze een bezoek aan het nabijgelegen Ambon. Beide zeekoeien maakten, net als de olifanten in Noord-Kameroen, gebruik van twee verschillende home-ranges. Toekomstige waarnemingen moeten ons duidelijk maken welke migratieroutes de duyungs in de Molukken verder benutten en wat hun drijfveren voor deze migratie zijn.
Meten van de andere zijde van de Aardbol
De satellieten die bij dit onderzoek worden gebruikt, behoren tot de klasse van observatiesatellieten. Ze zijn eigendom van de National Oceanographic and Atmospheric Administration in de Verenigde Staten. Ze worden aangeduid als NOAA-satellieten van de TIROS-familie, waarbij TIROS staat voor Television/Infrared Observation Satellites. Ze bevinden zich in een baan op ongeveer 850 kilometer hoogte. De baan van de satelliet loopt over beide polen en de satelliet maakt ongeveer veertien omwentelingen per dag maakt. Het maximaal aantal malen dat een PTT-zender op een dag contact met een satelliet maakt, varieert van veertien aan de polen tot zeven aan de evenaar.
Onder de instrumenten aan boord van de satelliet bevindt zich het Argos Data Collection and Location System. Dit systeem moet de signalen van verschillende PTT’s ontvangen, bewerken en opslaan op een bandrecorder. Zodra de satelliet binnen het bereik van een grondstation komt, verzendt hij de verzamelde gegevens van alle ontvangen boodschappen daar naar toe.
De drie grondstations, gevestigd in Fairbanks (Alaska, VS), Wallops Island (VS) en Lannion (Frankrijk) ontvangen de door de satellieten ‘gedumpte’ informatie en verzenden die dan via een computernetwerk naar twee computercentra voor verdere verwerking. In Fairbanks en Wallops Island bepaalt men tevens de baan van de satellieten en bestuurt men de waarnemingsapparatuur aan boord van de satellieten. In de computercentra, gevestigd in Landover (Maine, VS) en het Franse Toulouse, zet men de ontvangen informatie om in zenderposities. De positie-informatie en de gegevens die de sensoren aan boord van de zenders hebben verzameld, worden samen verwerkt tot een gegevensbestand. De gebruikers kunnen via een internationaal computernetwerk de gegevens al binnen vier tot zes uur na ontvangst opvragen.