Je leest:

De wetenschap van gezond gedrag

De wetenschap van gezond gedrag

Auteur: | 9 april 1999

“Het LUMC is sterk in biomedisch onderzoek en levert zo een belangrijke bijdrage aan de toekomstige behandeling van patiënten. Maar zodra je die kennis wilt toepassen, speelt ook het gedrag van de patiënt een rol. Als je precies weet wat iemand moet doen om gezond te worden of te blijven, maar het lukt je niet om diegene te motiveren, dan houdt het op”. Prof. dr. C.M.J.G. Maes is de pionier van een vakgebied dat bekend staat als gezondheidspsychologie. In 1990 werd hij benoemd aan de Faculteit Sociale Wetenschappen. Sinds vorig jaar is heeft hij ook een benoeming binnen het LUMC, in het kader van de nauwere samenwerking tussen sociaalwetenschappers en medici. Een eerste kennismaking met de wetenschap van het gezonde gedrag.

Regelmatig wordt de argeloze televisiekijker geconfronteerd met campagnes die erop gericht zijn, het gedrag ‘gezonder’ te maken. We weten daardoor uitstekend welke gedragingen de gezondheid bevorderen: niet te vet eten, voldoende bewegen, veilig vrijen, niet roken, de oren beschermen tegen hard geluid, matig zijn met alcohol, voorzichtigheid in het verkeer – stuk voor stuk adviezen die zonder twijfel zinvol zijn. Zij zijn gebaseerd op gedegen wetenschappelijke inzichten in het ontstaan van ziekten, worden vaak op zeer creatieve wijze gepresenteerd, en toch is het netto effect van al deze campagnes bedroevend laag.

De snackbar op de hoek blijft een belangrijke bron van voeding, het aantal nieuwe rokers onder jongeren neemt toe, condooms blijven veelal in de verpakking en voor grote groepen mensen is blootstelling aan oorverdovende herrie en de consumptie van alcohol en chemische drugs de ideale besteding van het weekend. “Ondanks alle expertise, die de psychologie in huis heeft met betrekking tot gedragsverandering kijken vele psychologen niet verder dan één mens lang is. De gevolgen hiervan laten zich raden. Vele niet-psychologen hebben zich op de volksgezondheid gestort en hanteren daarbij modellen voor gedragsverandering die op zijn minst naïef te noemen zijn”, zei Maes in zijn oratie ‘Gedragsverandering en Volksgezondheid’ in 1991.

Iets dergelijks gebeurt dagelijks in de spreekkamer van de arts. Er wordt veel tijd en aandacht besteed aan het stellen van de juiste diagnose. Er wordt een behandeling ingesteld, waarbij de patiënt vaak medicatie en gedragsadviezen krijgt. In de praktijk blijkt vervolgens dat minder dan de helft van de patiënten zich daadwerkelijk iets aantrekt van de voorschriften van de arts. Dat geldt zeker bij langdurige behandelingen die onaangename bijwerkingen hebben, zoals middelen tegen een verhoogde bloeddruk die de potentie aantasten. De arts merkt tot zijn of haar verbazing dat de ingestelde behandeling niet werkt, zonder dat duidelijk wordt waar het probleem zit: in het gedrag van de patiënt. “Vroeger sprak men van ‘therapietrouw’ of ‘compliance’. Daarbij ga je er dus vanuit dat de arts altijd weet wat goed is voor de patiënt, en dat de patiënt die voorschriften moet opvolgen. Tegenwoordig spreken we liever van ‘self-management’: de arts geeft de patiënt de informatie en de mogelijkheden om zelf beter om te gaan met zijn eigen ziekteverschijnselen. Deze benadering past beter bij het beeld van een mondige patiënt die zelf weet wat hij wel en niet wil. Wij verrichten onderzoek dat gericht is op het verbeteren van het self-management”, aldus Maes.

Toen Maes in de jaren zeventig in dienst kwam van de jonge medische faculteit aan de Universiteit van Antwerpen, was hij de enige psycholoog daar. Het vakgebied van de gezondheidspsychologie stond wereldwijd nog in de kinderschoenen. In de Verenigde Staten richtte de American Psychological Association een aparte sectie op voor dit vakgebied. Inmiddels is deze sectie uitgegroeid tot de op één na grootste sectie binnen de vakorganisatie voor Amerikaanse psychologen. “Ik kreeg daar in Antwerpen alle vrijheid. Het was een unieke kans. Ik kon mij verdiepen in de arts-patiënt relatie en de psychologische aspecten van ziekte en gezondheid. Ik ging samenwerken met de huisartsgeneeskunde, de kindergeneeskunde en de hartrevalidatie. Al snel was ik het grootste deel van mijn tijd bezig met activiteiten op het gebied van patiëntenzorg en onderwijs”.

“Het was een prachtige tijd. Maar op een gegeven moment wilde ik mij toch meer toeleggen op het wetenschappelijk onderzoek. Bovendien was ik tot de conclusie gekomen dat de opleiding van psychologen niet geschikt is voor het werk in de somatische gezondheidszorg. Als klinisch psycholoog leer je functioneren binnen de geestelijke gezondheidszorg, en dat spoort op veel punten niet met het werk van huisartsen en medisch specialisten in de zorg voor lichamelijke ziekten. Er moest volgens mij iets gebeuren in de opleiding van psychologen en er moest onderzoek ontwikkeld worden om dit vakgebied meer inhoud te geven”.

Gamma-platform

Maes aanvaardde een benoeming aan de Tilburgse Katholieke Universiteit Brabant, waar hij in enkele jaren een forse afdeling gezondheidspsychologie uit de grond stampte. “Ze hadden met mij een soort Paard van Troje binnengehaald. De groep groeide al snel het gebouw uit. We wisten meer en meer extern geld aan te trekken en hadden een steeds groter team van jonge enthousiaste mensen die ermee aan de slag gingen”. In 1987 werd hij de eerste hoogleraar Gezondheidspsychologie in Europa. In het jaar daarvoor had hij de European Health Psychology Society opgericht, waarvan hij tot op de dag van vandaag voorzitter is. Op veel andere plaatsen in Europa werd een start gemaakt met de gezondheidspsychologie. “Ik was een soort reizend ambassadeur. Als er ergens een nationale vereniging werd opgericht, kreeg ik een uitnodiging om erbij te zijn.”

“Ik kreeg in Tilburg veel kansen om te groeien, maar op een gegeven moment kwam ik toch een grens tegen. Ik had aanbiedingen van drie andere universiteiten; uiteindelijk koos ik voor Leiden omdat de psychologie hier goed staat aangeschreven en omdat er een sterke medische faculteit en een goed academisch ziekenhuis in de buurt zijn”, aldus Maes. Samenwerking met het LUMC bleef jarenlang een vrome wens, maar met zijn recente dubbelbenoeming en de oprichting van een gammaplatform gaat het er nu naar uitzien dat die wens in vervulling gaat. “Er bestond over en weer veel onduidelijkheid en onbekendheid tussen psychologen en medici. Het waren gescheiden territoria. Ik ben blij dat er in de afgelopen maanden een ontwikkeling in gang is gezet om die grenzen te overschrijden en te kijken wat we voor elkaar kunnen betekenen”.

Het onderzoek van Maes en zijn medewerkers (bij zijn aantreden in Leiden was het grootste deel van de Tilburgse onderzoeksgroep meegekomen) concentreert zich op twee onderzoekslijnen, die duidelijke raakvlakken hebben met de medische wetenschap: gezondheidsbevordering en het omgaan met chronische ziekten. “Gezondheidsbevordering is ruimer dan alleen de preventie van bepaalde ziekten. Bij preventie gaat het erom dat je risicofactoren opspoort en die gaat beïnvloeden. Gezondheidsbevordering is erop gericht om mensen gezond te houden. Je gaat uit van een positieve benadering”, aldus Maes. De Leidse gezondheidspsychologen hebben inmiddels een sterke reputatie opgebouwd op het gebied van onderzoek in scholen en bedrijven en het opzetten van gezondheidsprogramma’s voor adolescenten en werknemers. Bij deze programma’s gaat het erom, mensen te beïnvloeden op een manier die leidt tot duurzaam gezonder gedrag. Door eerst de situatie goed in kaart te brengen, kan men gericht inspelen op factoren die herkenbaar zijn voor de betrokkenen. Er ontstaat zo een ‘tweerichtingverkeer’ dat veel effectiever is dan een eenzij

Eigen controle over kwaliteit van leven

Maes’ onderzoek op het gebied van chronische ziekten sluit wellicht nog directer aan op de dagelijkse praktijk in het LUMC. “Wij gaan in ons onderzoek uit van ‘harde’ medische diagnoses, zoals astma, chronische bronchitis, hartfalen of een recent hartinfarct. Patiënten met medisch onbegrepen klachten laten wij buiten beschouwing, dat is het terrein van mijn collega prof. dr. Ph. Spinhoven, die vorige jaar ook een dubbelbenoeming kreeg bij de sociale wetenschappen en het LUMC”, legt de gezondheidspsycholoog uit. Het onderzoek is erop gericht, programma’s te ontwikkelen waarmee de patiënt meer mogelijkheden krijgt om zelf de kwaliteit van leven te bevorderen. Men gaat dus een stap verder dan het in kaart brengen van de kwaliteit van leven, het uiteindelijk doel is het bevorderen van ‘self-management’. “De kwaliteit van leven wordt uiteraard beïnvloed door de ziekte, maar ook door de behandeling, de bejegening en de verdere situatie waarin de patiënt zich bevindt. Op al die gebieden kun je proberen om door gedragsveranderingen verbeteringen aan te brengen, zodat iemand optimaal profiteert van de medische behandeling”, aldus Maes.

Op de vraag, of daarbij ook persoonlijkheidsaspecten van de patiënt een rol spelen, reageert hij enigszins afwijzend: “Het hele concept van persoonlijkheid als een onveranderlijk kenmerk van een individu is sinds de jaren zestig verlaten. Natuurlijk spelen persoonlijke factoren een rol, maar gedrag is altijd een resultante van de interactie tussen een persoon en de situatie waarin hij zich bevindt. Als je het gedrag van de patiënt wilt veranderen, richt je je zowel op de persoon als op de situatie”.

Uit Maes’ oratie, die overigens vooral gericht was op gezondheidsbevordering, blijkt dat het niet gemakkelijk is om het gedrag van mensen duurzaam te veranderen. Gedragsverandering is een geleidelijk proces, waarbij het belangrijk is om aandacht te besteden aan het doorzetten van het gezonde gedrag. Daarbij neemt de effectiviteit enorm toe als men uitgaat van de bestaande situatie en met zo min mogelijk interventie effect probeert te sorteren. Van een fervente vleeseter maakt men niet gemakkelijk een vegetariër, maar het is wel mogelijk om iemand te motiveren, vetarmere soorten vlees te eten. En tenslotte is het raadzaam om stil te staan bij de onderliggende psychologische mechanismen die leiden tot (on)gezond gedrag en te beseffen dat gedrag altijd het gevolg is van interactie tussen individu en omgeving. Kortom: er is veel psychologisch inzicht vereist om een effectief en efficiënt programma op te zetten dat leidt tot ‘gezond’ gedrag. De medische setting heeft voordelen boven campagnes die zich op grote groepen mensen richten. Wie bij de arts zit, is immers al gemotiveerd om na te denken over gezondheid. Dat geldt nog sterker als de gevolgen van verkeerd gedrag tot uiting komen in concrete ziekten. De gemiddelde patiënt die van de huisarts het advies krijgt om te stoppen met roken, volgt dit in slechts 5-10% van de gevallen op. Patiënten die hetzelfde advies krijgen na een hartinfarct, blijken in een derde tot de helft van de gevallen bereid en in staat om de tabak te laten staan.

De nieuwe samenwerking tussen psychologen in en buiten het LUMC biedt met andere woorden legio mogelijkheden om de LUMC slogan ‘Beter zijn, beter worden’ meer inhoud te geven. Maes maakt gelukkig de indruk van iemand die met meer dan de gemiddelde energie zijn werk doet, want de lijst van functies die hij bekleedt is indrukwekkend. Zo bekleedt hij bijvoorbeeld naast het voorzitterschap van de subfaculteit Psychologie ook het voorzitterschap van de KNAW-erkende onderzoekschool ‘Psychology and Health’. Niet voor niets besloot hij zijn oratie indertijd met de voorspellende woorden: “Er is werk aan de gezondheidswinkel”.

Dit artikel is een publicatie van Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC).
© Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 09 april 1999
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.