Eind 2010 brak de Arabische Lente uit. Inmiddels is de hoop op democratisering in het Midden-Oosten overschaduwd door (burger)oorlogen. Een grote rol hierin speelt de tegenstelling tussen soennieten en sjiieten, met name in Irak en Syrië. De oorsprong van deze tegenstelling is heel oud en gaat terug op de vraag wie Mohammed in de zevende eeuw moest opvolgen.
In hun propaganda lijken de strijders van Islamitische Staat (IS) zich vooral te richten tegen de ongelovigen. Wat aandacht trekt zijn de filmpjes van executies van westerse journalisten en hulpverleners. Toch is de terreur van IS voor een belangrijk deel gericht tegen zijn eigen geloofsgenoten. ‘Voor de volgelingen van Ali is op deze aarde geen plaats, want zij zijn de ware vijanden van het geloof’, staat te lezen in een van de talloze, vaak zeer virulente antisjiitische websites die op het internet figureren. In de praktijk betekent dit dat hun moskeeën worden opgeblazen, hun heiligdommen verwoest en hun woonhuizen met de grond gelijk gemaakt. Wie niet vlucht of zich niet alsnog tot de ware (soennitische) islam bekeert, is zijn leven niet zeker.
Geestelijk erfgoed
De oorsprong van de kloof tussen de twee belangrijkste stromingen in de islam ligt in de begintijd van de islam. Het plotselinge overlijden van Mohammed, in de zomer van 632, schiep voor de nog jonge islamitische gemeenschap een groot probleem. Wie moest de onvervangbare leider, stichter en profeet opvolgen? Wie moest ervoor zorgen dat het nog zo prille gezag van de moslims over grote delen van de Arabische wereld geconsolideerd werd? Wie van zijn volgelingen had genoeg religieus gezag om het geestelijk erfgoed van Mohammed voort te zetten?
De vergadering van stamhoofden – volgelingen en mannelijke familieleden van de profeet – die daags na Mohammeds dood bijeenkwam, was verdeeld. Een groot deel van de aanwezigen zag in Aboe Bakr, een van Mohammeds eerste volgelingen, de aangewezen opvolger. Aboe Bakr had een smetteloze reputatie vanwege zijn standvastigheid tijdens de moeilijke beginjaren in Mekka toen het geloof onder grote druk stond. Dat Mohammed met zijn dochter Aisja was getrouwd, was voor velen een extra aanwijzing dat Aboe Bakr de nieuwe leider van de moslims moest worden. Anderen zagen echter in Ali, schoonzoon en neef van de profeet, de opvolger van Mohammed. Eigenlijk kon alleen de profeet, geïnspireerd als hij was door God, een opvolger aanwijzen. Volgens de volgelingen van Ali waren er voldoende tekenen dat Mohammed Ali als zijn opvolger wilde.
Kalief en imam
Uiteindelijk verkoos een meerderheid Aboe Bakr tot de eerste opvolger van Mohammed. Zijn titel luidde kalief – van het Arabische khalifa, wat opvolger betekent en in het bijzonder de opvolger van Mohammed als leider van de gemeenschap van moslims. De volgelingen van Ali legden zich op dat moment bij de beslissing neer.
Door de snelle expansie van de islam onder Aboe Bakr en zijn opvolger Omar ontstond er echter als snel onenigheid hoe de islamitische wereld bestuurd moest worden. Vooral tussen de oorspronkelijke volgelingen van de profeet en de latere bekeerlingen liepen de spanningen hoog op. Het kwam tot een uitbarsting na de moord op Omar in 644. Zijn opvolger Uthman ibn Affan (644-655) behoorde tot de stam van de Qurasji, waartoe ook de profeet had behoord. Hij werd echter gewantrouwd door de inwoners van Medina en, wat nog belangrijker was, door de zonen van de metgezellen van de profeet en door Aisja, de weduwe van de profeet. De kwestie over wie de gelovigen moest leiden kwam opnieuw aan de orde. Ali wist hierbij te profiteren van de verdeeldheid onder Uthmans volgelingen. Bovendien wist hij de steun te verwerven van Aisja, en zo slaagde hij er in de vierde kalief te worden.
Vanaf dit moment kreeg de verdeeldheid tussen de moslims een ideologische lading. De volgelingen van Ali benadrukten steeds meer dat alleen Ali de enige opvolger en plaatsvervanger van Mohammed op aarde kon zijn. Hij kreeg van hen de titel imam: geestelijk leider. Zijn unieke positie stelde hem in staat de door Mohammed aan hem opgedragen taak te vervullen: het overbrengen van Gods wil.
De scheiding tussen Shia en Soenna werd een feit. De sjiieten erkenden de kalief niet langer als hun geestelijk leider. Zij erkenden slechts de imam. Dankzij zijn positie bepaalde de imam zijn opvolging – alleen hij had deze unieke van God gegeven gave.
Asjoera
De onderlinge verschillen leidden tot een burgeroorlog, die echter onbeslist bleef. Een poging tot bemiddeling faalde nadat Ali in 661 vermoord werd. Zijn zoon Hassan volgde hem weliswaar op als imam, maar deze kon niet voorkomen dat Moe’awija zich tot kalief liet uitroepen. De situatie nam een nieuwe wending in 680 toen Moe’awija plotseling overleed. Veel moslims, met name degenen die in de burgeroorlog de kant van Ali tegen Moe’awija hadden gekozen, drongen er bij Hoessein, die intussen zijn broer Hassan was opgevolgd als imam, op aan de nieuwe kalief te worden. Hoessein nam het verzoek aan en vertrok van Medina naar Koefa. Onderweg, enkele kilometers ten zuiden van Koefa, werd hij opgewacht door soldaten van Yazid I die, zonder dat de grote moslimgemeenschap was geraadpleegd, zijn vader Moe’awija was opgevolgd. Het was een ongelijke strijd: 72 volgelingen van Hoessein stonden tegenover de duizenden soldaten van Yazid. Ze werden afgeslacht. Hoesseins hoofd werd met een slag van een zwaard van zijn romp geslagen en later aan de kalief in Damascus gepresenteerd. Hier werd het bewaard en tentoongesteld in de grote moskee.
Deze gebeurtenis vond plaats op de tiende dag van de islamitische maand Moeharrem (de eerste maand van het nieuwe islamitische jaar) bij Kerbala, een plek in het noorden van het huidige Irak. Voor sjiieten is dit de belangrijkste dag in de geschiedenis en ze noemen hem asjoera. Ieder jaar wordt deze dag door sjiieten groots gevierd en wordt het martelaarschap van Hoessein herdacht. Er vinden processies en langdurige gebedsdiensten plaats en jonge mannen kastijden zich tot bloedens toe om het lijden van Hoessein te herbeleven.
Verschillen
De gewelddadige dood van Hoessein vergrootte de kloof tussen sjiieten en soennieten. Sjiitische groeperingen werden naar de randen van het islamitische rijk verdreven en raakten steeds meer in de verdrukking. Ook de ideologische geschillen werden groter. Opeenvolgende sjiitische geleerden werken de theorie van het imamaat verder uit. Een belangrijk gegeven daarbinnen werd het dogma van de laatste imam. Volgens stromingen binnen het sjiïsme zou de vierde, volgens andere de zevende maar volgens de meerderheid de twaalfde imam in het verborgene voortleven. Zijn terugkeer als de Mahdi (verlosser) zal de eindtijd inleiden.
Sjiieten en soennieten verschillen niet alleen over de vraag wie er aan het hoofd van de islam moest staan, maar ook over de volgorde waarin de soera’s in de Koran zijn opgenomen, over God, heiligenverering, de menselijke wilsvrijheid en talloze andere zaken. Zelfs over de regels rondom het vasten verschillen zij van mening. Illustratief hiervoor is een bekende grap die in Libanon de ronde doet. Een soennitische moslim holt naar de moskee. Hij ziet een sjiïeit die aan de overkant een kopje koffie zit te drinken. ‘Moet jij ook niet snel naar de moskee’ roept hij hem toe. ‘Waarom zou ik’ is het antwoord. ‘Het is vandaag toch de dag des oordeels’, vervolgt de soenniet. ‘O maar dan hoef ik me niet te haasten, dat is bij ons pas volgende week.’
Veel soennieten geloven dat sjiieten naast de Koran in het geheime andere heilige boeken bezitten. De grootste ergernissen die er bij de soennieten leven, betreffen echter de interpretatie van de Koran. Zo zijn er door opeenvolgende sjiïitische geleerden boeken met Koraninterpretaties geschreven. Aan sommige worden een even grote waarde toegekend als aan de Koran. In streng soennitische kring wordt dit als een doodzonde beschouwd.