Vlaardingen, 15 januari 1996. De weilanden waarop aannemers een bedrijventerrein aanleggen, zijn van oorsprong middeleeuws. Op het terrein, vernoemd naar de middeleeuwse ontginningsboerderij Hoogstad, zijn bouwvakkers bezig een betonnen dam aan te leggen op de plaats waar straks een singel komt. In de betonnen dam zitten drie pvc-pijpen die de afgedamde waterpartijen met elkaar zullen verbinden. De dam zelf dient als brug die aansluiting geeft op een zijweg.
2000 jaar waterbouwkunde. Op de achtergrond een moderne duiker: drie pvc-buizen die zorgen voor afwatering onder een dam door. Zij blijken in het verlengde te liggen van exact zo’n zelfde constructie, maar dan tweeduizend jaar oud. Wat nu pvc-buizen zijn, was twee millennia geleden een uitgeholde elzenstam.T. de Ridder. VLAK
Niks bijzonders – een doodgewone constructie waarvan er in het waterrijke Nederland talloze te vinden zijn. Wél bijzonder is de ontdekking die de archeologische vrijwilligers Arij Uleman en Kees van den Boogert doen. Ze stuiten op een zelfde soort dam, maar dan bijna tweeduizend jaar oud. Hij blijkt later tussen 120 en 150 n.Chr. te zijn aangelegd, met in het midden een houten duiker, een afwateringsbuis die door de dam heenloopt en beide zijden van de kreek met elkaar verbindt. Een half jaar later, in de zomer van 1996, hebben we vlak voordat de graafwerkzaamheden voor de singel beginnen, de gelegenheid de bijna twee millennia oude dam te onderzoeken. De ruim vijf meter brede dam is aan weerszijden beschoeid met tientallen aangepunte elzenhouten stammetjes. De duiker, inmiddels door het gewicht van de dam erboven platgedrukt, ligt opmerkelijk genoeg exact in het verlengde van de moderne pvc-buizen – met precies dezelfde functie. Door deze speling van het lot ontstaat een panorama met daarop tweeduizend jaar waterbouwkunde. Doordat de duiker in stukken is gebroken, kunnen we nog niks zeggen over zijn oorspronkelijke vorm. Hij blijkt aan één uiteinde omhoog te lopen. Wij, de archeologen die het onderzoek doen, staan voor een raadsel – een duiker hoort immers horizontaal te liggen om zijn afwateringswerk naar behoren te kunnen vervullen. Niemand van ons weet op dat moment een verklaring voor die merkwaardige observatie te verzinnen.
Spekkoek
Dammen bouwen. Als ondergrond fungeerden stammen en takken. Een omgetrokken boomstam verankerde de dam (1). In de kreek kwam vervolgens de duiker te liggen, terwijl rijen elzenstammetjes de dam begrensden (2). De binnenzijde van de rijen paaltjes werden waterdicht gemaakt met plantenpakketten (3), waarna het damlichaam zelf werd opgebouwd uit zandige zoden afgewisseld met plantenpakketten (4).Otto Vork
Net als tegenwoordig was tweeduizend jaar geleden het opwerpen van een dam meer dan simpelweg aarde storten in een kreek. De boeren wierpen er eerst tientallen takken en boomstammen in. De drassige kreekbodem bood natuurlijk geen prettige ondergrond, zodat de takken en stammen waarschijnlijk als werkvloer fungeerden, en tevens als fundament onder de te bouwen dam. In het midden van de dam lag een vrij dikke els. Die was vanaf de walkant in de kreek omvergetrokken en verankerde het gehele damlichaam. Vervolgens sloegen de boeren twee palenrijen de grond in, aan weerskanten van de els op een afstand van circa vijf meter van elkaar. De palen stonden zo dicht op elkaar dat er geen speld tussen was te krijgen. Om te voorkomen dat er water tussen de palen zou gaan sijpelen, brachten ze aan de binnenzijde een pakket van waarschijnlijk voornamelijk riet aan. Het damlichaam zelf vervaardigden ze uit zandige zoden die ze afwisselden met plantenlagen, de zogeheten vlijlagen. Die lagen brachten ze niet willekeurig aan: deze liepen vanaf het midden van de dam in alle richtingen af. Tezamen met de zodenpakketten vormden ze een soort bolvormige spekkoek. De plantenlagen verstevigden het damlichaam. Zand spoelt immers makkelijk weg, terwijl een plantenpakket de grond goed vasthoudt. Daarnaast zal de bolvorm gezorgd hebben voor een goede waterhuishouding in het damlichaam. Het regenwater dat op de dam terechtkwam en naar binnen sijpelde, werd via de ondoordringbare plantenpakketten naar de randen afgevoerd. Zo voorkwamen de boeren dat het damlichaam van binnen uit zou verweken. Uit de bevindingen blijkt dat de inheemse boer rond 100 n.Chr. al de nodige waterbouwkundige ervaring in huis had. We weten echter niet of de duiker ook als een sluis functioneerde. Als de dam het water moest tegenhouden, moet de duiker afsluitbaar zijn geweest met een klep of iets dergelijks. We hebben inderdaad een stuk touw gevonden bij de duiker, maar of er een klep aan heeft gezeten, weten we niet. Wellicht verbond de dam gewoon de twee oevers van de kreek en verbindt de duiker beide kanten van de kreek. In dat geval zal de dam waarschijnlijk aangelegd zijn als een wegverbinding, vergelijkbaar met de moderne duikerbrug.
Vriesdrogen
Pas vier jaar nadat we de Vlaardingse duiker hebben blootgelegd, doet zich de mogelijkheid voor de zaak goed te onderzoeken en een verklaring te vinden voor die merkwaardige oplopende vorm. Hoewel de duiker geheel is platgedrukt, verkeert het hout in een uitzonderlijk goede staat. Zodoende besluiten we de duiker te laten conserveren, een kostbare operatie waarvoor Rijkswaterstaat en de TU Delft de kosten willen dragen. We brengen de duiker over naar het archeologische restauratiebedrijf Archeoplan, waar het hout een vriesdroogbehandeling ondergaat. Dat is een techniek die water aan het hout onttrekt door het te bevriezen. Het is vergelijkbaar met een brood dat te lang in een niet goed sluitende vriezer heeft gelegen en er na maanden kurkdroog uitkomt. De stukken hout die in de vriesdroger passen, zijn niet veel groter dan een meter. Het vriesdrogen van elk onderdeel duurt enkele maanden, zodat het gehele proces diverse jaren in beslag neemt. Al die tijd moeten we geduld oefenen. Pas als alle stukken hout zijn gevriesdroogd, kan men bij Archeoplan de legpuzzel voltooien. Wellicht dat we daarmee het raadsel van het oplopen ontsluieren. De duiker die we in Vlaardingen vonden, staat niet op zichzelf. Op het bedrijventerrein Hoogstad legden archeologen van de gemeente Vlaardingen in de periode van 1993 tot en met 1996 een heel krekenstelsel bloot met tal van dammen en duikers. De oudste dam dateert van de Late IJzertijd, rond 175 v.Chr., en is daarmee de oudste dam van West-Europa. Qua opbouw is hij een stuk eenvoudiger dan de dammen uit de Romeinse Tijd: twee elzenstammen zijn op ongeveer drie meter afstand van elkaar dwars over de kreek geworpen en zijn gedeeltelijk beschoeid met palen. Tussen de elzenstammen hebben de boeren grond opgeworpen, afgewisseld met enkele plantaardige pakketten. De opbouw van de dam was vrij rommelig – lang niet zo fraai als de eerder genoemde dam. Blijkbaar was het opwerpen van dammen in 175 v.Chr. nog een vrij jonge innovatie.
Hoe oud is het hout?
Bij een archeologische vondst luidt de eerste vraag altijd: hoe oud is het? De koolstof-14-methode is erop gebaseerd dat in de CO2 in de atmosfeer een klein gedeelte van de koolstof © niet het ‘gewone’ koolstof-12 (12C) is, maar koolstof-14 (14C). Bomen en planten nemen die koolstof op. Het 14C is radioactief en vervalt langzaam naar stikstof zonder te worden aangevuld. Door te meten hoeveel 14C er nog in een houten voorwerp is overgebleven, kun je bepalen hoe oud het is. Dendrochronologie is gebaseerd op hout, meer precies op jaarringen. De dikte van jaarringen in hout is afhankelijk van de weersomstandigheden in het seizoen waarin de jaarring groeide. Na minimaal dertig jaar is er sprake van een unieke ‘streepjescode’ van dikke en dunne jaarringen. Door het jaarringenpatroon in een oud houten voorwerp te vergelijken met bekende, precies gedateerde patronen, kun je tot op het jaar nauwkeurig achterhalen hoe oud het hout is.
Van kano naar duiker
Na vier jaar, het is inmiddels medio 2000, is het vriesdrogen van alle onderdelen van onze platgedrukte duiker voltooid. De stukken vormen een grote legpuzzel. Met flink pas- en meetwerk toveren de restaurateurs, tweeduizend jaar na dato, de oorspronkelijke vorm van de duiker tevoorschijn. Dat brengt een grote verrassing, die tevens het raadsel van het oplopen ontsluiert. Restaurator Paul Schulten herkent in de vorm een kano. Twee deskundigen van het Nederlands Instituut voor Scheeps- en onderwater Archeologie (NISA), Laura Koehler en Lucas van Dijk, bevestigen deze interpretatie. Het oplopen van de duiker kunnen we nu verklaren: het oplopende deel blijkt namelijk het uiteinde van een kano te zijn! Een fraai staaltje van doeltreffend hergebruik. Nederland beschikt uit de Romeinse Tijd alleen over vaartuigen van de Romeinen, en niet van de toenmalige bewoners zelf. Voor het eerst hebben we met de duiker nu ook een inheemse boomstamkano uit deze periode ontdekt. De Cananefaten die rond 100 n.Chr. bij het latere Vlaardingen een dikke els aan het omhakken waren, hadden niet kunnen vermoeden dat die tweeduizend jaar later-gevriesdroogd-stukje bij beetje door archeologen aan een minutieus onderzoek zou worden onderworpen. Ze wilden een kano bouwen en de els die ze daarvoor hadden uitgekozen, was ruim 65 cm in doorsnede en zeker zes meter hoog. In de Romeinse Tijd doorsneden tal van kreken het gebied rond Vlaardingen, waardoor de kano het transportmiddel bij uitstek was. Uit andere perioden kent men ook boomstamkano’s, maar het gebruik van een els voor een kano komt verder niet voor.
Dicht bos
Dissel. Voor het uithollen van een boomstam is een dissel het aangewezen gereedschap: een soort bijl waarvan de kop dwars op de steel staat. Op het hout is nog altijd het golvend patroon van de disselsporen zichtbaar.
In de kano komen alleen aan het uiteinde enkele knoesten voor. Verder ontbreken ze over de gehele lengte van de boot. Dit wijst erop dat de els nauwelijks zijtakken heeft gehad en dus in een vrij dicht bos moet hebben gestaan. Het ontbreken van knoesten is geen toeval, want ze maken het hout niet alleen moeilijk bewerkbaar maar ook kwetsbaar. Een eventuele reconstructie van de kano is hiermee niet eenvoudig, want in het huidige Nederland komen waarschijnlijk geen elzen meer voor die de benodigde omvang en de juiste kwaliteit hebben. Na verloop van tijd raakt ook een kano opgebruikt. Veelal zal hij dan eindigen als brandhout of gewoon wegrotten langs de oever, maar in Vlaardingen promoveerden inventieve boeren de opgebruikte kano tot duiker, waardoor het vaartuig in tegenstelling tot andere kano’s de tand des tijds goed kon doorstaan. Dankzij de uitermate goede conservering is duidelijk te zien dat de kano is uitgehold met een dissel (een soort bijl waarvan de kop dwars op de steel staat). Op de bodem tekenen zich slijtageplekken af – wellicht de plaatsen waar tweeduizend jaren geleden Cananefaten plaatsnamen tijdens hun tochten door de natte delta.
Hoe lang was de kano?
Bankje. In de opstaande randen van de kano zitten U-vormige gaten, waarin elzen stammetjes liggen waarop de eiken afsluitplaat rust. Zo maakten de inheemse boeren van een kano een afgesloten buis. De dambouwers omwikkelden de duiker met plantenpakketten om hem waterdicht te maken.
Om de kano te verbouwen tot duiker, kapten de Cananefaten er aan één zijde een stuk af. Daardoor weten we niet hoe lang de kano oorspronkelijk was. Aan de afgekapte zijde lijkt de kano net op te gaan lopen, waaruit we afleiden dat de totale lengte niet veel meer dan zes meter zal hebben bedragen. In de opstaande randen van de kano zitten om de tachtig tot honderd centimeter U-vormige uithollingen. Hierin kwamen aangepunte elzen balkjes te rusten die een eiken plank moesten dragen toen de kano als duiker ging fungeren. Uit dendrochronologisch onderzoek (aan de hand van jaarringen) blijkt dat de eiken plank ruim honderd jaar oud was toen deze werd gebruikt als afsluiting van de duiker. Om het geheel waterdicht te maken, wikkelde men er een plantenpakket omheen, waarschijnlijk voornamelijk riet.
Inheemse innovatie
Het is opmerkelijk dat bij het archeologisch onderzoek op het Vlaardingse bedrijventerrein zo veel duikers opdoken – zeker als we in ogenschouw nemen dat er in Nederland tot op heden niet meer dan vijftien duikers uit de Romeinse Tijd bekend zijn. Opvallend is dat ze vrijwel allemaal in het Maasmondgebied zijn aangetroffen, en verder nergens anders in West-Europa. Dit pleit ervoor dat het om een inheemse innovatie gaat en geen Romeinse. Want als het dat wel was, waarom komen deze waterbouwkundige constructies dan niet ook elders in het noorden van het Romeinse Rijk voor? Een ander argument is de constructie van de duikers: bijna elke is anders. Er zijn kokers die zijn uitgehold met een lepelboor, andere zijn gemaakt van gespleten boomstammen die vervolgens met de dissel of de bijl zijn uitgehold. De losse delen werden door middel van touw of met houten pennen aan elkaar verbonden. In Vlaardingen gebruikten de boeren een afgedankte kano die ze afdekten met een plank. De grote variëteit maakt aannemelijk dat iedere boerenfamilie er een eigen methode op nahield om een duiker te bouwen, terwijl de Romeinen juist bekend staan om hun gestandaardiseerde aanpak. Het bouwen van de duikers lijkt daarmee in handen te zijn geweest van lokale boeren. Wel was een zekere mate van samenwerking noodzakelijk. De aanleg van een dam met duiker moest in korte tijd plaatsvinden, want bij hoogwater kon al het werk in één klap worden tenietgedaan. Bovendien vermoeden we dat de aanleg verder ging dan alleen een dam met duiker. Bij hoogwater kon het water uit de kreek immers de oeverwal overstromen, waardoor het achterland alsnog onder water liep.
Dijken
Het ligt dan ook voor de hand dat de boeren tevens kaden of dijken aanlegden, hoewel daarvan tot op heden in de Maasmond nog geen spoor van is teruggevonden. Dat is niet verwonderlijk als je bedenkt dat de dijken op de hoogste punten lagen en dus het meest gevoelig waren voor erosie en als eerste bij grondwerkzaamheden verdwijnen. Van grafheuvels uit de Romeinse Tijd bleef meestal ook niet meer over dan de greppel die de heuvel omzoomde. Onlangs zijn er bij het terpenonderzoek in het Friese Donjum en Wijnaldum restanten van dijken aangetroffen uit de 2e eeuw n.Chr. en in het Friese Peins zelfs uit 100 v.Chr. Die dijken waren opgenomen in de terpen zelf, waardoor ze bewaard zijn gebleven. Het fenomeen dijk zal vermoedelijk dus ook wel bij de inheemse boer in het deltagebied bekend zijn geweest. Doordat de ingrepen in het landschap grote gevolgen zullen hebben gehad voor de waterhuishouding, hebben de diverse boerenfamilies goede afspraken moeten maken over het watermanagement. Het poldermodel heeft in Nederland al vroeg zijn intrede gedaan.
Nieuwe problemen
Honderden meters tot zelfs kilometers lange greppels wijzen erop dat in de loop van de 2e eeuw n.Chr. het landschap op grote schaal werd ontgonnen. Die grootschaligheid doet denken aan de wijze waarop acht eeuwen later ontginning zou plaatsvinden. Vanaf het einde van de 10e eeuw werd in opdracht van de Hollandse graaf in snel tempo de wildernis in cultuur gebracht. Dat bleef niet zonder problemen: het veengebied begon in te klinken. Dat betekent dat het vaster en dichter wordt, waardoor de afvoer van overtollig water moeizamer gaat. De oplossing voor deze problemen kwam in het begin van de 15e eeuw, in de vorm van de windmolen waarmee het water werd bemalen. De grootschalige ontginning in de loop van de 3e eeuw n.Chr. zal ongetwijfeld vergelijkbare problemen met zich hebben meegebracht. Die problemen vereisten een goede organisatie en kennis over waterbemaling. De Romeinse overheid, die de organisatiestructuur en de kennis had om de nieuwe problemen op te kunnen lossen, viel echter vanaf 260 n.Chr. weg. De problemen waren de inheemse bevolking boven het hoofd gegroeid en het landschap verdronk. Zeven eeuwen later worden opnieuw dijken, duikers en sluizen aangelegd. Terwijl vroeger rivieren klei en zand afzetten en zo het landschap op natuurlijke wijze ophoogden, is dit door de bedijking sinds de Middeleeuwen niet meer mogelijk. West-Nederland blijft daardoor dalen terwijl de zeespiegelstijging gestaag doorzet. Uiteindelijk zal het vroege waterbouwkundige werk culmineren in de aanleg van de deltawerken, waarmee we voorlopig wel droge voeten zullen houden. De Maeslantkering bij Hoek van Holland is inmiddels het nationale symbool in die strijd tegen het water – een strijd die reeds door inheemse boeren in de natte delta van de Maasmond werd aangegaan, en waarvan de Vlaardingse duiker die tevens een kano bleek, de kroongetuige is.
Klepduiker is oudste sluis uit West Europa
Telescoop. Twee kokers schuiven in elkaar. De binnenste loopt taps toe en heeft een ‘stop’ die in de vierkante uitsparing van de buitenste past.
Behalve de duiker die een hergebruikte kano bleek, ontdekten de Vlaardingse archeologen nóg een bijzondere waterbouwkundige constructie. Tussen 70 en 120 n.Chr. bouwden boeren in een kreek een grote dam met een duiker die bestaat uit twee met de lepelboor uitgeholde boomstammen die ten dele in elkaar waren geschoven. De ene helft bestaat uit een 3,60 meter lange uitgeholde els en heeft aan de achterzijde een U-vormige uitholling. De andere is vervaardigd van een 3,15 meter lange es. Deze is aan de voorzijde taps gedisseld en er is een rechthoekige stop op bevestigd die precies past in de U-vormige uitholling van het eerste exemplaar. Schuiven beide houten kokers in elkaar, dan ontstaat een duiker van 6,30 meter lang. Zoals op de foto is te zien, bevat de voorzijde van de eerste koker een rechthoekige uitsparing met een rechthoekig gat erin. Hieruit leiden we af dat er een klep aan bevestigd was. De kreek waarin de dam met de duiker lag, was onderhevig aan zoetwatergetijde. Bij hoogwater werd de klep vanzelf dichtgedrukt, terwijl bij laagwater het overtollige regenwater automatisch de klep openduwde en zo kon wegvloeien. De duiker met klep werkte als een doeltreffende zelfregulerende sluis. We hebben de aanleg van de dam gedateerd tussen 70 en 120 n.Chr., waarmee de sluis de oudste is uit heel West-Europa. Hij is tentoongesteld in museum Hoogstad in Vlaardingen.