Al eerder was opgemerkt dat veel kleine landdieren, inclusief zoogdieren, de inslag overleefden. Dat geldt ook voor reptielen zoals krokodillen en schildpadden. De dinosauriërs daarentegen stierven (bijna) alle direct uit. De vogels, die zich uit de dinosauriërs hadden ontwikkeld, slaagden er echter wel in om te overleven. Dit intrigerende patroon heeft geleid tot tal van hypotheses, maar geen enkele daarvan kon het overlevingspatroon overtuigend verklaren.
Artistieke weergave van de inslaande bolide op de K/T-grens
Volgens het nu uitgevoerde onderzoek moet de oorzaak voor het – op het eerste gezicht onverklaarbare – patroon van uitsterven niet worden gezocht in de gevolgen van de inslag voor de aarde op langere termijn (dagen, jaren) – bijv. in de vorm van een stofwolk die zoveel zonlicht wegnam dat er geen planten meer konden groeien en er dus ook geen voedsel meer was – maar in de omstandigheden direct (dat wil zeggen: in de eerste uren) na de inslag.
Die eerste uren moeten gekenmerkt zijn geweest door een enorme hittepuls, die het gevolg was van de intense infrarode straling die – als gevolg van de wrijving in de atmosfeer – werd uitgezonden door de brokstukken van aarde en meteoriet die na de inslag hoog de ruimte in waren geslingerd. De hittepuls moet zo groot zijn geweest dat alle landdieren die daar niet goed tegen waren afgeschermd – door een leefwijze onder de grond, onder rotsen of in water , of doordat ze in de vorm van sporen, zaden, wortels of als bijv. ‘begraven’ eieren niet erg kwetsbaar waren – direct moeten zijn gedood. Waar voldoende brandstof (in de vorm van planten of anderszins) aanwezig was, moeten grote branden zijn uitgebroken.
De hittepuls vlak na de inslag van de meteoriet leidde wereldwijd tot grote branden.
Berekeningen geven aan dat de terugvallende brokstukken wereldwijd een in warmte omgezette energie vertegenwoordigden die op 70 km hoogte ongeveer duizendmaal groter was dan de energie die nodig is om een droog bos in brand te zetten. De temperatuur op 70 km hoogte moet urenlang zo’n 500-800 graden Celsius hebben bedragen. Hete kleine deeltjes moeten deze energie naar het aardoppervlak hebben overgebracht; de onderzoekers zien in deze ‘regen’ van deze deeltjes de oorzaak van het patroon van uitstervingen voor de dieren die niet in zee leefden. Ze veroorzaakten lokaal bijv. branden, waardoor tijdelijk een tekort aan zuurstof in de lucht kon ontstaan. Alleen diergroepen die voor langere tijd onder water konden blijven zonder adem te halen (zoals krokodillen en schildpadden) zouden zo’n tijdelijk zuurstoftekort hebben kunnen overleven.
Zo geven de onderzoekers voor een groot aantal diergroepen aan waarom zij, op basis van de directe en/of indirecte gevolgen van de hittepuls, wel of niet (deels) konden overleven. Ze vergelijken die theoretische benadering met wat er uit de paleontologische praktijk bekend is over de massa-uitsterving. Theorie en praktijk blijken zeer goed met elkaar overeen te komen (al zijn er natuurlijk uitzonderingen). Dat wijst erop dat de kortstondige hittepuls inderdaad gezien kan worden als de belangrijkste oorzaak voor het uitsterven van zoveel planten- en diergroepen. De massa-uitsterving vond dus binnen slechts enkele uren plaats.
Referentie
Robertson, D.S., McKenna, M.C., Toon, O.B., Hope, S. & Lillegraven, J.A., 2004. Survival in the first hours of the Cenozoic. Geologicalo Society of America Bulletin 116, p. 760-768.
Lees ook meer nieuws op de website van NGV Geoniews