Andere soortenrijke diergroepen zijn nematoden, mijten en kreeftachtigen. Opvallende soortgroepen als vogels en zoogdieren kennen veel minder diversiteit. De schimmels: paddestoelen en microfungi zijn weer wel zeer rijk aan soorten. Daarnaast zijn er zeer veel soorten groenwieren en zaadplanten. Behalve inheemse soorten zijn er bij diverse soortgroepen ook heel wat exoten bekend die in Nederland voorkomen.

De biodiversiteit in Nederland wordt weergegeven in de tabellen. Daarbij wordt een nieuwe indeling gebruikt, die is gebaseerd op de evolutionaire hoofdlijnen, anders dan veel mensen ooit op school leerden. Zo vallen de schimmels en dieren nu allebei onder de Unikonta en behoren de planten, samen met de groenwieren, roodwieren, en nog enkele andere groepen, tot de Archaeplastida. De organismen die in eenzelfde groep vallen hebben (genetische) eigenschappen die erop wijzen dat ze een gemeenschappelijke voorouder hebben gehad.

Eencellige organismen
Ze zijn niet het eerste waaraan mensen denken bij biodiversiteit, maar Nederland is rijk aan verschillende soorten eencellige organismen. Aan de kernloze bacteriën bijvoorbeeld. Maar hoeveel soorten er van deze groep zijn, is niet goed bekend. Het is heel goed mogelijk dat de nu bekende bacteriën slechts ongeveer 10 procent van het werkelijke aantal bacteriesoorten vormen. Veel van die soorten kunnen zelf koolstof vastleggen, zoals algen en planten dat doen met CO2 uit de lucht. Cyanobacteriën, die vroeger blauwalgen werden genoemd, doen dat bijvoorbeeld. Bacteriën zijn echter vooral bekend als afbrekers van allerlei afval, van organisch materiaal tot chemicaliën en olie. Door die eigenschap zijn ze onmisbaar bij het sluiten van natuurlijke kringlopen in ecosystemen.

Eencelligen treffen we ook aan in alle hoofdgroepen van eukaryoten, die anders dan bacteriën een celkern bezitten. Groepen met prachtige namen als Hacrobia, Stramenopila en Excavata. In het bijzonder de Stramenopila, waartoe waterschimmels en veel algen en wieren behoren, zijn in Nederland rijk aan soorten. Vooral doordat in Nederland wel 1.700 soorten kiezelwieren (diatomeeën) bekend zijn.
Ook kennen we duizenden eencellige soorten schimmels: de gisten. We weten nu dat die eencellige soorten in elk geval 15 procent van het totaal aantal soorten in Nederland beslaan, maar waarschijnlijk veel meer. In deze zeer diverse miniwereld komen alle ecologische rollen voor die we van grotere organismen gewend zijn, zoals planteneters, roofdieren, parasieten en afvaleters. Die grote diversiteit van de eencelligen blijft meestal verborgen voor het grote publiek.
Meercellige soortenrijkdom
Het meercellige leven laat een nog veel grotere diversiteit in uiterlijk toe dan de eencelligen. Dat komt doordat groepen cellen binnen een organisme zich kunnen richten op specifieke taken. Dat zie je al bij eenvoudige organismen, zoals meercellige schimmels, en nog sterker bij planten. Deze groepen tellen duizenden soorten. Bij dieren is de diversiteit in uiterlijk en in celspecialisaties nog duidelijker aanwezig dan bij planten. Dit gaat van eenvoudig opgebouwde dieren, zoals sponzen, tot de zeer ‘complexe’ vogels en zoogdieren.
Dieren zijn onze meest soortenrijke groep. Daaronder vallen extreem grote groepen als raderdieren, rondwormen, weekdieren en chordadieren (die in aanleg een wervelkolom hebben). Deze groepen zijn in Nederland vertegenwoordigd met elk honderden soorten. Maar pas echt soortenrijk wordt het bij de nematoden (aaltjes of rondwormen) en vooral de geleedpotigen. Tot die laatste behoren kreeft-, spin- en duizendpootachtigen en insecten. Deze laatste groep dieren is met zo’n 19.500 soorten verantwoordelijk voor bijna 40 procent van de totale Nederlandse biodiversiteit.
Verborgen biodiversiteit
Soorten komen en gaan, en nemen toe en af in dichtheid en verspreiding. Het aantal ontdekte soorten in Nederland neemt toe. Jaarlijks kunnen we vele tientallen soorten bijschrijven op de Nederlandse lijsten. Dankzij wetenschappelijk onderzoek en de toegenomen inventarisatie door professionals en amateurs. Het gaat daarbij voor een deel om echte nieuwkomers die zich in ons land vestigen. Een ander deel van de ontdekte soorten blijken zogeheten ‘cryptische’ soorten. Die leven al langer in Nederland, maar ze zijn zo verborgen of klein dat ze pas worden ontdekt als een expert zich speciaal op deze organismen richt.

Het onderzoek naar de ‘verborgen’ biodiversiteit zal nog lange tijd een lonende bezigheid zijn. De uitbreiding van de lijst van soorten in Nederland betekent helaas niet dat het aantal aanwezige soorten ook echt toeneemt. Er zijn juist verontrustende berichten over soorten die uit ons land verdwijnen. Deze achteruitgang is duidelijk zichtbaar bij enkele goed gedocumenteerde groepen, zoals steenvliegen, dagvlinders en bijen waarvan er vele zijn verdwenen uit Nederland.
Van de 27 soorten steenvliegen in Nederland zijn er de afgelopen eeuw nog 10 overgebleven, en die zijn (ernstig) bedreigd door de achteruitgang van het oppervlaktewater en de kanalisering van beken. Alleen met de gewone steenvlieg (Nemoura cinerea) gaat het goed. Van de 338 bijensoorten die in Nederland voorkwamen, zijn er 35 verdwenen en de helft is bedreigd. Van de 70 soorten dagvlinders zijn er in ruim een eeuw 17 verdwenen uit Nederland en de helft is zeldzaam tot zeer zeldzaam. Voor veel andere groepen organismen is het slechts gissen naar hun achteruitgang.
Ook nieuwe soorten
Tegenover de verdwenen soorten staan soorten die er zijn bijgekomen. Zoals exoten – soorten die van oorsprong niet thuishoren in Nederland – die door de mens worden aangevoerd, zoals de korfmossel, de Amerikaanse zwaardschede, de Amerikaanse vogelkers en de halsbandparkiet. Het transport van soorten is sterk toegenomen door de grotere mobiliteit van mensen en het internationale transport van goederen.
Ook zijn er planten en dieren uit zuidelijker streken die zich door het warmere klimaat naar het noorden uitbreiden. Een bekend en goed gedocumenteerd voorbeeld is de tijgerspin, Argiope brennichi, die in 1991 alleen in het uiterste zuidelijke puntje van Zuid-Limburg voorkwam. In de loop der jaren rukte hij op naar het noorden, bereikte in 2001 Noord-Holland en komt nu in vrijwel het hele land voor.

Het is zelfs zeer goed mogelijk dat Nederland juist steeds soortenrijker wordt door de opwarming van het klimaat en de verstedelijking. Steden zijn een soort warmte-eilanden waarin soorten met een zuidelijke verspreiding toch kunnen overleven.
Daarnaast zijn er ook soorten die na een periode van verminderde aanwezigheid terugkomen, onder meer door de vergroting en de verbetering van de kwaliteit van onze natuurgebieden, of door het stopzetten van bejaging of bestrijding. Zo is bijvoorbeeld de rivierrombout, Gomphus flavipes, een libellensoort gebonden aan helder rivierwater, terug van weggeweest. Hij komt nu weer voor langs de grote rivieren, een terugkeer die waarschijnlijk geheel is toe te schrijven aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Vervlakking van habitat en landschap
De uitkomst van het vele onderzoek dat wordt gedaan naar soortenrijkdom en biodiversiteit is dat langzaam maar zeker de kritische en zeldzamere soorten verdwijnen. Soorten die minder kritisch zijn over hun leefomgeving en meer algemene soorten winnen juist aan terrein. Als deze trend zich doorzet, kan de soortensamenstelling van verschillende landen en regio’s een eenheidsworst worden. Daardoor zullen landschappen verder vereenvoudigen en eenvormiger worden en ontstaat een weinig afwisselende flora en fauna.