Wie de haartjes op een insectenpoot in detail wil fotograferen, moet geduld hebben en niet bang zijn om nat te worden. Voor mieren moet je afdalen naar hun territorium. Plat op de grond dus, met een plastic zeiltje als bescherming tegen de stekende en mierenzuur spuitende beestjes. In een bosgebied kunnen dorstige muggen een grote bron van ergernis vormen. Ik ben wel eens thuis gekomen met ruim veertig steken.
De tangpantserjuffer legt zijn eitjes in een pijpenstrootje. De legboor heeft een diameter van circa 0,35 millimeter. Voor deze opnameserie lag de fotograaf plat op de grond in de natte resten van een waterpoel. klik op de afbeelding voor een grotere versie
Langzaam benaderen en daarbij zorgen dat je geen schaduw of onverwachte bewegingen maakt, is essentieel om de rust van een vlinder of libel niet te verstoren. Vaak heb je niet meer dan enkele seconden voor het maken van een opname. Lang niet elke foto lukt. Door veel en geduldig observeren weet ik hoe de beestjes zich gedragen. Daaraan kan ik mijn eigen manier van fotograferen weer aanpassen.
Macrofotografie lijkt een onlogische term als het gaat over het fotograferen van insecten. Macro slaat dan ook op het groot afbeelden van de beestjes en niet op hun grootte. Ik beperk mij tot het fotograferen van vlinders, libellen en mieren in het vrije veld.
Zwarte wegmier. Door zijn zwarte kleur is het erg moeilijk om alle details en kleurnuancen te fotograferen. klik op de afbeelding voor een grotere versie
Lichaamsbeheersing
Een van de grootste problemen van macrofotografie – naast het niet stil willen zitten van de modellen – is het scherpstellen. Cruciaal in de macrofotografie is de dieptescherpte. Dit is het gebied waarbinnen het insect kan bewegen terwijl de afbeelding voor ons oog toch scherp blijft. Om te zorgen dat het insect zich bevindt in het gebied van de dieptescherpte, heeft de fotograaf veel geduld, concentratie en lichaamsbeheersing nodig.
Omdat een driedimensionaal onderwerp op een tweedimensionale film wordt afgedrukt, is er maar één vlak optimaal scherp. Dit klinkt erger dan het is. Onze ogen zien namelijk ook niet alle details. Er is een onscherp gebied dat wij als scherp ervaren bij het bekijken van de uiteindelijke foto.
Ons oog heeft een scheidend vermogen (het vermogen om details te kunnen onderscheiden) van één boogminuut. Een boogminuut staat gelijk aan één zestigste deel van een graad. Om bijvoorbeeld twee bladeren van elkaar te onderscheiden, moet de hoek van de opening tussen deze bladeren minimaal een boogminuut zijn. Dit zien we ook terug in het dagelijks leven. Onder een boom staande, zie je heel nauwkeurig de afzonderlijke blaadjes zitten. Bij een boom op een kilometer afstand maakt je oog van de afzonderlijke blaadjes een groen bladerdek.
De normale bekijkafstand van een foto is 25 centimeter. In de praktijk komt het er op neer dat het menselijk oog, terugrekenend van een standaard afdruk van een kleinbeeldnegatief, op het negatief slechts details van meer dan eendertigste millimeter kan onderscheiden. Daaruit kun je het gebied van dieptescherpte berekenen. De gebruikershandleidingen bij lenzen en andere optische hulpmiddelen geven daar veelal tabellen voor.
Afbeeldingsmaatstaf
Dieptescherpte is dus een maat voor het gebied dat onze ogen als scherp ervaren. De grootte van dit gebied hangt van twee factoren af. De eerste factor is de afbeeldingsmaatstaf. Dit is de verhouding tussen het formaat dat het insect op de film krijgt en het formaat van het insect dat je wilt fotograferen. Hoe groter de afbeeldingsmaatstaf, hoe kleiner het gebied dat je ogen als scherp ervaren (dieptescherpte).
Wie bij macrofotografie een beestje van enkele millimeters met veel details op zijn negatief wil afbeelden, streeft naar een grote afbeeldingsmaatstaf. Een mier van één centimeter groot verschijnt bijvoorbeeld bij een afbeeldingsmaatstaf van twee als twee centimeter groot op de film. Vanwege de kleine dieptescherpte is dan bijvoorbeeld wel de kop van het model scherp maar zijn achterpoten niet.
Dieptescherpte. Bij een kleinere lensopening is er een groter gebied dat scherp wordt afgebeeld. Wel valt er dan minder licht op het negatief. bron: MediagraphiX klik op de afbeelding voor een grotere versie
Diafragmaopening
De tweede factor die de dieptescherpte bepaalt, is de diafragmaopening. Dit is de diameter van de opening waardoor het licht op de film valt. Hoe kleiner de diameter van het diafragma, des te groter de dieptescherpte wordt.
De diafragmaopening is iets anders dan het diafragmagetal dat op lenzen van fotocamera’s staat vermeld. Het diafragmagetal is de brandpuntsafstand van de lens gedeeld door de diameter van de diafragmaopening. Omdat diafragmagetal en openingsdiameter omgekeerd evenredig zijn, staat een groter diafragmagetal voor een kleinere opening en voor meer dieptescherpte.
Een halvering van de diameter van de diafragmaopening zorgt voor viermaal zo weinig licht. De hoeveelheid licht die een opening doorlaat, stijgt namelijk met het kwadraat van de diameter. Dit verklaart ook de reeks diafragmagetallen. Van 4 naar 5,6 en van 5,6 naar 8 is steeds een stap van wortel twee en betekent dus tweemaal zo weinig licht in de lens. Hier moet je dus een keus maken tussen veel licht door de lens krijgen of een grote dieptescherpte. Je zoekt constant naar een optimum van alle variabelen.
Steenrode heidelibel. Facetogen bevatten duizenden, bij een grote libel tot 25.000, lichtgevoelige elementen. Daarmee wordt een beeld van de omgeving gemaakt. Ze zijn bijzonder gevoelig voor bewegende objecten. Daarnaast zijn er drie oceli’s, enkelvoudige ogen, op het voorhoofd die alleen licht en donker kunnen onderscheiden. klik op de afbeelding voor een grotere versie
Insect vangen met licht
Het gebruiken van flitlicht is bij macrofotografie meestal onvermijdelijk. Flitslicht heeft als voordeel dat je met een kleinere diafragmaopening kunt werken. Daarnaast vermindert het de bewegingsonscherpte. De lichtflits duurt namelijk veelal korter dan één duizendste van een seconde en vangt als het ware het insect.
Bij het flitsen is de afstand tot het insect van groot belang. De intensiteit van het flitslicht neemt af met het kwadraat van de afstand. Een grasspriet tussen de fotograaf en zijn model kan zo overbelicht raken en de achtergrond onderbelicht. Dit laatste is een voordeel als je alleen op het insect wilt concentreren.
De keuze van de film hangt onder andere af van de hoeveelheid beschikbaar licht. Een laaggevoelige film van bijvoorbeeld ISO 100/21º heeft een kleinere korrelgrootte dan een gevoeligere film. Gevoelig betekent dat er minder licht nodig is voor een goed belichte foto of dat een snelle beweging niet als een waas op de foto beland.
In de macrofotografie wil je juist een film met kleine korrels. Dit geeft mooiere kleuren en meer detail. Mijn voorkeur gaat uit naar een laaggevoelige ISO 100/21º-film omdat bij detailfoto’s een kleine korrel natuurlijk het mooist is. De kleine korrelstructuur maakt bovendien sterke vergrotingen mogelijk.
De lenzenformule is: 1/v+1/b=1/f. Hierin is v de voorwerpsafstand: de afstand insect tot lens. b is de beeldpuntsafstand: de afstand lens tot negatief en f is de brandpuntsafstand: de afstand van de lens tot het punt waar de lens alle lichtstralen in focusseert. Een lens heeft een vaste brandpuntsafstand. Bij macrofotografie wil je de beeldpuntsafstand groot maken. Hiervoor kun je een speciale macrolens kopen met een grote brandpuntsafstand. Een lange brandpuntsafstand geeft tevens een comfortabele vrije voorwerpsafstand. Je wilt immers niet te dicht bij het insect komen. Een balg (verlengstuk) biedt ook uitkomst. Een verlengstuk tussen de gewone lens die je thuis hebt liggen en de film vergroot immers de beeldpuntsafstand. bron: Mediagraphix klik op de afbeelding voor een grotere versie
Macrolenzen
Om goede macrofoto’s te maken, gaat mijn voorkeur uit naar speciale macrolenzen. Meestal hebben die een afbeeldingsmaatstaf van 0,1 tot 1. Een andere optie is het gebruik van tussenringen of zogenaamde balgjes. Een balg vergroot de afstand tussen de lens en de film.
De brandpuntsafstand van het objectief bepaalt de voorwerpsafstand bij een bepaalde gewenste afbeeldingsmaatstaf. De brandpuntsafstand van een lens staat vast voor de gekozen lens. Het is de afstand van de lens tot het punt waar de lens alle horizontaal, evenwijdig invallende lichtstralen in focusseert (voor een convergerende lens). Door de beeldpuntsafstand (film tot lens) te vergroten, verklein je de voorwerpsafstand (lens tot insect).
Een goede manier van scherpstellen is cruciaal om het insect op de juiste wijze scherp op de fotografische plaat te krijgen. Focusseren doe je door eerst de afstandsinstelling van het objectief ongeveer in te stellen. Daarna beweeg je de camera-uitrusting voor- en achteruit om de juiste scherpstelling te krijgen en te behouden bij achtereenvolgende opnamen van hetzelfde object.
Ik werk graag met een brandpuntsafstand van tweehonderd millimeter. Dat pakt goed uit bij vlinders en libellen. Bij het fotograferen van mieren kun je dan met een kleine invalshoek laag bij de grond komen.
Macrofotografie van kleine insecten is een constant schipperen tussen meerdere variabelen. Gebruik je een gevoelige film voor de bewegelijke diertjes, of juist een minder gevoelige film met een fijne korrel? Wil je veel dieptescherpte, of juist veel licht door de lens.
Alleen door veel te oefenen krijg je de ervaring om de juiste instellingen te kiezen. Te licht, te donker, bewogen, onscherp, ik heb het allemaal meegemaakt. Maar na een paar tegenslagen is de voldoening van een perfecte foto nog groter.