Je leest:

De koning is verliefd

De koning is verliefd

Auteur: | 1 oktober 2005

James Parkinson, Sergei Korsakov, Paul Broca, Hans Asperger – ze zijn van personen veranderd in namen. Die namen verwijzen nu naar een ziekte, een syndroom, een hersengebied, een autistische aandoening. De medische wetenschap telt honderden van deze eponiemen. In een serie biografische portretten maakt Douwe Draaisma van vijftien eponiemen uit de hersenwetenschap weer personen van vlees en bloed. Deel 12: het syndroom van Clérambault.

Zo zou een film kunnen beginnen. Parijs, 4 december 1920. Een vrouw van even in de vijftig stapt geagiteerd uit een rijtuig van de metro en spreekt twee agenten aan. Ze zegt dat ze wordt achtervolgd, dat andere reizigers haar hebben bespot en eist bescherming. De agenten hebben geen idee wat er aan de hand is. De vrouw windt zich steeds meer op, gefrustreerd door de weigering van de agenten om in te grijpen. Uiteindelijk is ze zo boos dat ze een paar oorvijgen uitdeelt. Ze wordt aangehouden.

In de volgende scène is ze overgebracht naar de Infirmerie Spéciale, een op het Ile de la Cité gevestigde crisisopvang waar een psychiater moet uitmaken of ze zal worden vervolgd of opgenomen. De vrouw zit aan tafel tegenover een opvallend gesoigneerde man die haar aan een ondervraging onderwerpt. Het gesprek duurt niet lang. Hij noteert haar naam, Léa-Anna B., 53 jaar, en beschrijft in telegramstijl haar wanen. Ze denkt dat de koning van Engeland verliefd op haar is en dat onbekenden het op haar geld hebben voorzien. Hij verwijst haar door naar de psychiatrische inrichting Sainte-Anne. Het certificaat van opname telt amper tien regels en is getekend door Dr. de Clérambault.

Dr. de Clérambault.

Avances

Enkele weken later presenteert Clérambault haar geval op een zitting van de Société Clinique de Médecine Mentale. De wanen van Léa-Anna bleken al een lange geschiedenis te hebben. Ze handelde ooit in modekleding, maar was al vroeg de maintenée geworden van een rijke, hooggeplaatste minnaar. Hij had haar achttien jaar lang onderhouden. Toen hij in 1907 overleed vond ze een nieuwe minnaar, een kasteelheer ditmaal, die haar een huis had geschonken en vroeg bij hem in de buurt te komen wonen. De dagen op het platteland vielen haar lang en langzamerhand was ze in een isolement geraakt.

Na vier jaar kwam het tot een breuk, waarschijnlijk, zegt Clérambault, omdat zich toen al wanen begonnen te ontwikkelen. Nu, in 1920, is ze ervan overtuigd dat koning George V van Engeland verliefd op haar is. Hij zou al sinds 1918 via geheime boodschappen avances maken. Daarin school direct ook het probleem, het enige probleem in haar beleving: ze had die avances in het begin helemaal niet opgemerkt.

George V probeerde zijn bedoelingen over te brengen door speciale officieren die opdoken in de omgeving van Léa-Anna. Achteraf, realiseerde ze zich, waren die blikken van verstandhouding, die cryptische opmerkingen en geheime tekens voor haar bedoeld, maar toen had ze er niets van begrepen. Pas toen ze tijdens een treinreis een officier uit het gevolg van generaal Liautey had ontmoet, werd het haar duidelijk: hij vertelde in bedekte termen dat hij een gezant van George V was. Daarna vielen allerlei kleinere gebeurtenissen op hun plaats. Die keer bijvoorbeeld dat er laat in de avond op de deur van haar hotelkamer was geklopt, dat was natuurlijk de koning geweest, hopend op een rendez-vous.

Maar nu was een netelige situatie ontstaan. Uit het feit dat ze niet op zijn avances had gereageerd moest George V wel hebben opgemaakt dat zij hem afwees. Niets was minder waar. Ze voelde een grote liefde voor hem. Er zat niets anders op dan hem uit te leggen dat het allemaal een misverstand was geweest en dat ze zijn liefde beantwoordde. Léa-Anna maakte talrijke reizen naar Londen, in de hoop de koning te spreken te krijgen. Ze zwierf dagenlang rond Buckingham Palace. Af en toe was er een teken van de koning, dan bewoog hij achter een van de vensters van het immense paleis even een gordijn om haar te laten weten dat hij haar zag, maar van direct contact was het nooit gekomen. Na de zoveelste vergeefse reis was ze boos en gefrustreerd naar Parijs teruggekeerd. Op het perron had zich toen het incident voorgedaan dat tot haar opname leidde.

Clérambault legt zijn collega’s uit dat zijn patiënte lijdt aan een stoornis die hij het ‘erotomane syndroom’ of ‘erotomanie’ noemt. De vaste kenmerken zijn bijna allemaal bij Léa-Anna B. terug te vinden. Om te beginnen zit er een element van hoogmoedswaanzin in: het ‘liefdesobject’ is altijd een hooggeplaatste, hij is rijk of heeft veel aanzien. Volgens de patiënte zijn de avances uitgegaan van het ‘liefdesobject’ – hij begon, zij reageerde. Hij communiceert via signalen die alleen zij kan begrijpen, want in zijn positie is het onmogelijk openlijk voor zijn liefde uit te komen. Alles wat ze beleeft interpreteert ze in het licht van de waan dat de ander haar begeert en contact zoekt. Het enige wat bij Léa-Anna afweek van het gewone verloop van de stoornis was het geleidelijke begin: meestal ontstaat de waan na een ontmoeting als een coup de foudre, een blikseminslag.

Manuscript van Clérambault.

Vanaf 1920 schreef Clérambault nog ruim een dozijn artikelen over wat nu bekend staat als het ‘syndroom van Clérambault’. Vrijwel altijd waren de patiënten vrouwen, werkzaam in nederige baantjes als arbeidster of naaister. De ‘verliefde’ mannen waren officier, priester, arts of rechter. De stoornis had een vast verloop: in het begin waren de vrouwen optimistisch over hun kansen, ze begonnen contact te zoeken door visites, brieven en attenties. Als de mannen het contact afwezen, verloren ze langzaam de moed, werden rancuneus en in sommige gevallen probeerden ze wraak te nemen op de man of op mensen in zijn omgeving die hun liefde in de weg zouden staan. Dat de man in veel gevallen al getrouwd was maakte niets uit, dat huwelijk was irrelevant. De man hield van hen en van niemand anders.

Defilé van ontregelde geesten

Gaëtan Gatian de Clérambault, geboren in 1872, was al sinds 1905 verbonden aan de Infirmerie. Na enkele jaren studie aan een kunstacademie en een voltooide rechtenstudie had hij gekozen voor de geneeskunde. Hij liep zijn assistentschappen in verschillende Parijse psychiatrische inrichtingen. Zijn aanstelling aan de Infirmerie werd daarna alleen nog onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. Als arts had hij vrijstelling kunnen vragen, maar op zijn verzoek werd hij uitgezonden naar Marokko. Het land betoverde hem. Hij leerde vloeiend Arabisch en keerde er na de oorlog terug om Marokkaanse gewaden te fotograferen. In Parijs kwam zijn beheersing van het Arabisch goed van pas: de grote gemeenschap van Noord-Afrikanen had moeite met de aanpassing aan het leven in de metropool en velen van hen zou hij in de Infirmerie op hun gemak stellen door hen in hun eigen taal te ondervragen.

In de bijna dertig jaar dat Clérambault aan de Infirmerie verbonden was, heeft hij een eindeloos defilé van ontregelde geesten aan zich voorbij zien trekken. Elk jaar moest over zo’n twee- tot drieduizend mensen een beslissing worden genomen, een besluit dat neerkwam op de keuze tussen het Charendon of het Sainte-Anne, het cachot of het asiel. Wat al die mensen gemeen hadden was dat de politie ze van de straat had gehaald. Er waren absintdrinkers bij en ethersnuivers, morfinisten en opiumschuivers, mensen die een zelfmoordpoging hadden gedaan of een epileptische aanval hadden gehad. Er waren brandstichters, exhibitionisten, fetisjisten, aanranders, op drift geraakte zwakbegaafden en verdwaalde demente ouderen. Over al die mensen moest Clérambault een certificaat opstellen, hij heeft er naar schatting zo’n dertienduizend geschreven. Meer dan een handvol betrof vrouwen die door de politie waren opgepakt wegens agressie tegen het ‘liefdesobject’ of zijn echtgenote.

Niet de eerste

Tijdens een psychiatrisch congres in 1935, een jaar na de dood van Clérambault, werd besloten om ‘erotomanie’ voortaan het syndroom van Clérambault te noemen. Hij was beslist de meest produktieve auteur over deze stoornis, al was hij niet de eerste. De Duitse psychiater Kraepelin had net iets eerder geschreven over een vrouw die in het theater had opgemerkt dat de koning – de Duitse ditmaal – bij het binnenkomen speciaal in haar richting boog. Die waan had zich uitgebreid, tot ze tenslotte geloofde dat allerlei details in kleding en gesprekken bewezen dat de koning verliefd op haar was. Kraepelin vermoedde dat de waan bedoeld was als psychologische compensatie voor de teleurstellingen in haar leven.

Ook na de publicaties van Clérambault heeft de literatuur over het syndroom een casuïstisch karakter gehouden. Al die gevalsbeschrijvingen vormen opnieuw een defilé, aanvankelijk vooral van vrouwen. Ze zijn meestal vereenzaamd, vaak werkloos.

Sinds de jaren tachtig maken mannelijke Clérambault-patiënten een opmars in de literatuur. Enkele jaren geleden legde de Duitse psychiater Brüne een verzameling aan van 246 gevalsbeschrijvingen, gepubliceerd tussen 1900 en 2000. Daarin zocht hij naar de karakteristieken van Clérambault-patiënten, uitgesplitst naar geslacht. Clérambault-patiënten hebben hoogst zelden zelf een hoge sociale status. In overgrote meerderheid zijn ze ongetrouwd. Deze twee kenmerken zijn direct ook zo ongeveer de enige die mannelijke en vrouwelijke Clérambault-patiënten gemeen hebben. Bij het syndroom zijn vrouwen in een verhouding van zeventig om dertig procent oververtegenwoordigd. Slechts zo’n vier procent van de vrouwen komt door hun stoornis in contact met justitie, bij de mannen is dat meer dan de helft. Bij de vrouwen is het ‘liefdesobject’ in driekwart van de gevallen ouder dan zijzelf, bij mannen is dat juist andersom. De seksuele aantrekkelijkheid van het ‘liefdesobject’ lijkt bij zo goed als alle mannen een rol te spelen, bij vrouwen maar in de helft van de gevallen.

Oogreflexen

Theorieën over de oorzaak van het syndroom van Clérambault vullen het hele psychiatrische spectrum tussen psychoanalyse en hersenbeschadiging. De waan zou voortkomen uit afweer tegen de krenkende gedachte door niemand bemind te worden. De fantasie dat een ander verliefd op je is, zou ertoe kunnen dienen om gevoelens van eenzaamheid en depressie te verlichten. Er zijn ook enkele gevallen beschreven waarbij mogelijk neurologische letsels een rol spelen, al zijn er tot op heden geen duidelijke verbanden met organische stoornissen aan te wijzen.

Een recent perspectief is dat van de evolutionaire psychologie. De al genoemde Brüne suggereert dat het Clérambault-syndroom een pathologische vergroting is van de evolutionair ontwikkelde ‘mating strategies’ die vrouwen en mannen er op nahouden: vrouwen zoeken een partner die door zijn status en rijkdom een aantrekkelijke kandidaat is om kinderen te verwekken, mannen zouden eerder zoeken naar een jonge, seksueel aantrekkelijke partner. Daarbij moet wel worden aangetekend dat Brünes verzameling misschien niet representatief is. Mannelijke Clérambault-patiënten kunnen ondervertegenwoordigd zijn omdat ze door hun gedrag vaker in een strafrechtelijk traject terechtkomen en zo buiten het zicht van psychiaters blijven. Veel van de literatuur over het Clérambault-syndroom is de laatste tien, vijftien jaar opgegaan in literatuur over stalken.

Ook Clérambault zelf zocht tevergeefs naar een organische oorsprong van het syndroom. Hij heeft even gedacht dat er een relatie was met bepaalde oogreflexen, maar hij heeft deze hypothese niet meer kunnen uitwerken. Zijn gezondheid laat dan al te wensen over. Als hij halverwege de vijftig is verslechtert zijn gezichtsvermogen zo snel dat hij, in zijn eigen woorden, binnen enkele jaren ‘halfblind’ is. Een staaroperatie brengt alleen tijdelijk verlichting.

Un homme fini

In 1919, herinnerde een vriend van Clérambault zich vijftien jaar later, was het gesprek eens op zelfmoord gekomen. Om jezelf van het leven te beroven hoef je niet krankzinnig te zijn, had Clérambault gezegd. ‘Ik leef voor mijn werk en ik hou van kunst. Stel dat ik blind zou worden! Er rest me niets meer, ik pleeg zelfmoord, ben ik dan gek?’

Als Clérambault even in de zestig is begint hij zich zorgen te maken over zijn wetenschappelijke nalatenschap. Dertig jaar lang heeft hij veel genoteerd en gepubliceerd, maar meestal in de vorm van korte aantekeningen, commentaren en gevalsbeschrijvingen. Het wordt nu tijd voor een synthese van zijn inzichten. Hij maakt een begin met het redigeren van zijn aantekeningen, een secretaresse helpt hem. Het werk vordert maar langzaam. Op een dag schuift hij de papieren met een mismoedig gebaar van zich af: ‘Je suis un homme fini!’

In de loop van 1934 kluisteren gewrichtsontstekingen hem maandenlang aan zijn bed. Tot het laatst probeert hij zijn bezoeken aan de Infirmerie vol te houden, maar alle andere houdingen dan liggen doen hem pijn. Na de oogoperatie kan hij geen diepte meer zien. Hij merkt dat het herkregen licht in zijn ogen langzaam weer verdwijnt, ditmaal, weet hij, definitief.

Op vrijdagmiddag 16 november komt hij naar de Infirmerie om zijn wekelijkse klinische les te geven. Het is de eerste van het nieuwe seizoen, men is vergeten aankondigingen op te hangen bij de medische faculteit. De zaal is vrijwel leeg. De volgende ochtend schrijft hij een jachtige, verwarde brief aan een vriend, gevolgd door een al even verward, beverig geschreven testament, waarin hij begint over een schilderij waar hij niet eerlijk aan gekomen zou zijn en dat nu op zijn geweten drukt. Later bleek dat Clérambault het gewoon gekocht had in een uitdragerij. In het testament onterft hij zijn familie. Daarna loopt hij met zijn dienstwapen, bewaard na ‘14-’18, de tuin in, zegt tegen zijn huishoudster dat ze niet moet schrikken en lost enkele schoten. Dan haast hij zich naar zijn slaapkamer, schuift een stoel met de rug tegen de rand van het bed, gaat recht tegenover de spiegel zitten en neemt de loop van de revolver in de mond.

Het verzamelde werk van Clérambault verscheen in 1942 bij de Presses Universitaires de France als Oeuvre psychiatrique. De studies over erotomanie zijn in 2002 afzonderlijk gebundeld (zie onder). De biografie van Élisabeth Renard (1942) heeft een uitgesproken hagiografisch karakter en werd in 1992 met een inleiding van de psychiater Serge Tisseron opnieuw uitgebracht. Feitelijker van opzet is de biografie van Alain Rubens (zie onder).

Literatuur

G.E. Berrios & N. Kennedy, ‘Erotomania: a conceptual history’, History of Psychiatry, 13 (2002), 381-400 M. Brüne, ‘De Clérambault’s syndrome (erotomania) in an evolutionary perspective’, Evolution and Human Behavior, 22 (2001), 409-415 G.G. de Clérambault, Oeuvre psychiatrique, Parijs 1942 G.G. de Clérambault, L’ Érotomanie, Parijs 2002 G. Heuyer, ‘G.G. de Clérambault’, l’Encéphale, 39 (1950), 413-439 É. Renard, Le Docteur Gaëtan Gatian de Clérambault, sa vie et son oeuvre (1872-1934), Parijs 1942 A. Rubens, Le maïtre des insensés. Gaëtan Gatian de Clérambault (1872-1934), Parijs 1998

Dit artikel is een publicatie van AMC Magazine.
© AMC Magazine, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 01 oktober 2005
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.