Tot 17 augustus 2006 hadden alleen veterinaire experts ervan gehoord: blauwtong. De uitbraak van deze schapenziekte op een aantal Limburgse en Vlaamse boerderijen heeft daar abrupt verandering in gebracht.
Blauwtong is een ziekte die vooral in Zuid-Europa voorkomt. De veroorzaker is een virus dat alleen door bepaalde insecten (knutten, Culicoides sp) kan worden overgebracht. Andere vormen van verspreiding, bijvoorbeeld door direct contact tussen dieren zijn niet bekend. De ziekte komt voor bij diverse soorten herkauwers in tropische en subtropische gebieden, zoals antilopen en kamelen. Belangrijkere gastheren vormen echter gedomesticeerde herkauwers als runderen en schapen.
Bij de meeste dieren levert een infectie met BTV nauwelijks zichtbare ziekteverschijnselen. In (sub)tropische gebieden waar het virus inheems is zijn de lokale runder- en schapenrassen vaak resistent. Europese schapenrassen zijn een belangrijke uitzondering op die regel. Infectie met het BTV leidt bij deze dieren tot hoge koorts en zwelling van weefsels in de kop. Soms zwelt ook de tong op en kleurt deze blauw – ziedaar de herkomst van de naam van de ziekte. Een deel van de geïnfecteerde dieren sterft acuut in de tweede week na infectie, andere beesten in de weken erna. Het merendeel van de besmette schapen herstelt, maar in ernstige gevallen kan de helft van de geïnfecteerde dieren overlijden. Ook runderen kunnen de infectie oplopen, maar de ziekteverschijnselen zijn veel milder en het aantal sterftegevallen is laag.
Het blauwtongvirus is op moleculaire schaal opvallend goed onderzocht. In 1995 publiceerde Nature de kristalstructuur van het virusdeeltje. BTV is een dubbelstrengs-RNA omringd door een dubbele eiwitlaag. Verwijdering van de buitenste laag activeert een RNA-polymerase dat het genoom van het virus overschrijft in 10 mRNA’s, die vervolgens door de cel in viruseiwitten worden vertaald.
Er zijn vaccins tegen BTV in gebruik in met name Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. Dit zijn verzwakte, infectieuze virussen, waaraan een aantal nadelen kleven, zoals lichte ziekteverschijnselen na vaccinatie en de kans op schade aan schapenfoetussen. Bovendien is er risico op verspreiding in het milieu (via schaap naar knut) en recombinatie met andere BTV-virusstammen. Er zijn veiliger BTV-vaccins in ontwikkeling, maar die zijn nog niet beschikbaar.
Het blauwtongvirus heeft dus knutten nodig als vector, en ook daar liggen mogelijkheden voor bestrijding. Omdat knutten ’s avonds actief worden, zou het binnenhalen van schapen aan het eind van de dag het infectierisico kunnen beperken.
Toeristen
Hoe het virus in Nederland is gekomen, blijft voer voor speculaties. De invoer van BTV-besmette dieren levert een waarschijnlijke verklaring. Vooral bij runderen zijn ziekteverschijnselen nauwelijks zichtbaar, en zo kan het virus zich van een BTV-rund via de Zuid-Limburgse knutten onder schapen hebben verspreid. Het kan evenwel niet worden uitgesloten dat besmette knutten door de wind over grote afstanden zijn verspreid, of met toeristen zijn meegelift.
De knut ( Culicoides imicola) die in het zuiden van Europa het blauwtongvirus verspreidt, kan niet in noordelijke streken overleven. Lange tijd leek dat een garantie voor natuurlijke inperking van het virus. Die gedachte is veel te optimistisch gebleken. Ook in Nederland komen namelijk knuttensoorten voor die gastheer voor het virus kunnen zijn, zegt de Wageningse hoogleraar entomologie Marcel Dicke. Binnen zijn groep doen Willem Takken en collega’s in opdracht van het ministerie van LNV al langer onderzoek naar insectenvectoren in gebieden langs de Nederlandse grens. ’We hebben nog geen besmette knutten gevonden, maar we weten dat er in veengebieden knuttensoorten leven die potentiële vectoren zijn voor het virus.
Bestrijding
De twee belangrijkste soorten zijn vermoedelijk C. obsoletus en C. pulicaris, maar of en hoe deze knutten een rol spelen in de blauwtonguitbraak is nog onduidelijk. Dicke: ‘Het belangrijkste probleem waar we tegenaan lopen is dat er ontzettend weinig ecologische kennis is over deze insecten. Die kennis is nodig om meer te kunnen doen aan bijvoorbeeld bestrijding van de knutten als blijkt dat zij een langdurige bron van het virus kunnen zijn. De vragen die we nu krijgen zijn heel toegepast, maar het ontbreekt aan langlopend basaal onderzoek om daarop een antwoord te kunnen geven. Dat laat nogmaals zien dat een brede, fundamentele kennisbasis van groot belang is voor toegepast onderzoek.’