We schrijven het jaar 1882. De gemeente Amsterdam plaatst een nieuw verkeersbord op de Kalverstraat met de tekst “Men wordt verzocht rechts te houden”. Boze brieven in de krant roepen de gemeente op deze verderfelijke taalfout te corrigeren. Dat men slaat toch op degene aan wie het verzoek gericht wordt? Daar moet dus aan bij kunnen, en dat kan hier niet: Aan men wordt verzocht rechts te houden.’ Is dat niet dezelfde fout als bij ‘De heren worden verzocht niet te roken’? Ook daar kan geen aan bij, tenzij je worden verandert in wordt: ‘Aan de heren wordt verzocht niet te roken.’
De gemoederen lopen hoog op, totdat de Amsterdamse taalkundige professor Johannes Verdam (die later het Middelnederlandsch woordenboek op zijn naam zou schrijven) zich ermee bemoeit. Volgens hem hebben de taalcritici grammaticaal gezien ongelijk. Er is niets mis met “Men wordt verzocht rechts te houden”. In de bekende schoolgrammatica van Den Hertog uit 1892 worden de taalcritici later zelfs “doctrinaire bedillers” genoemd.
Het is een wonderlijke anekdote. Niet zozeer om de kwestie, want die komt ons heel bekend voor. Tegenwoordig ergeren mensen zich nog steeds aan treinconducteurs die omroepen: ‘Reizigers worden verzocht over te stappen.’ En ook de heftigheid waarmee gediscussieerd wordt, verbaast ons niet. Nee, het is het feit dat men 120 jaar geleden precies hetzelfde dacht over de constructie met verzocht als in 2004. Dat is des te opmerkelijker omdat de deskundigen het er tegenwoordig over eens zijn dat zich hier al meer dan een eeuw lang een taalverandering aan het voltrekken is. Dat schiet dan niet erg op, zou je zeggen. Hoe zit dat eigenlijk?
Slordigheid
Over de grammaticale ontleding lijken de deskundigen het vandaag de dag helemaal eens. In de zin ‘Wij verzoeken de heren om niet te roken’ is wij het onderwerp, de bijzin om niet te roken het lijdend voorwerp en de heren het meewerkend voorwerp. Dat kun je bijvoorbeeld zien als je het voorzetsel _aan_toevoegt: ‘Wij verzoeken aan de heren om niet te roken.’ Zet je deze zin in de lijdende vorm, dan moet het lijdend voorwerp ( om niet te roken) het onderwerp worden. Omdat een bijzin altijd enkelvoud is (hij is altijd te vervangen door iets), moet het werkwoord ook in het enkelvoud: ‘(Aan) de heren wordt verzocht om niet te roken.’
Illustratie: Hein de Kort
Dat lijkt allemaal erg eenvoudig. Waarom zeggen dan toch zo veel mensen ‘De heren worden verzocht om niet te roken’? Omdat, zo stellen de deskundigen, de gemiddelde taalgebruiker in de lijdende zin per ongeluk de heren opvat als het onderwerp van de zin. Slordigheid dus. Mensen kennen hun grammatica niet meer.
Deskundigen (hiertoe behoren de meeste taalkundigen) bespreken dit geval met een zekere lankmoedigheid: omdat zo veel mensen deze fout maken, zo heet het, ‘hoeft er niet langer bezwaar meer tegen te worden gemaakt’. De spraakkunsten signaleren zelfs een algehele “leegloop van het meewerkend voorwerp” als een twintigste- eeuwse trend. Steeds meer meewerkende voorwerpen worden niet meer zo opgevat (zoals in ‘Wij worden het zwijgen opgelegd’, dat eigenlijk moet zijn ‘(Aan) ons wordt het zwijgen opgelegd’). En dus zijn steeds meer mensen gaan zeggen: ‘De heren worden verzocht niet te roken.’ Dat is een taalverandering waartegen niet op te boksen valt.
De situatie is dus glashelder. Mensen die zich ergeren aan de slordigheid van de gemiddelde taalgebruiker, of mensen die taalkritiek willen vermijden, zeggen netjes ‘wordt verzocht’, en de gemiddelde taalgebruiker zegt onbekommerd ‘worden verzocht’. Zo’n gedoogtoestand hebben we met zo veel gevallen, daar kan dit ook nog wel bij.
Faliekant fout
De redenering waarmee de taalfout aangetoond wordt, lijkt waterdicht. Helaas klopt er helemaal niets van. Het is nog maar zeer de vraag of er wel sprake is van een taalverandering. En dat worden verzocht ‘eigenlijk’ een taalfout zou zijn, is gewoon faliekant fout. In een strenge analyse zou eerder ‘De heren wordt verzocht niet te roken’ fout gerekend moeten worden.
Al in 1884 verschenen er uitvoerige historische analyses van de constructie met verzoeken, onder andere van de bekende taalkundige Kollewijn. Het werkwoord verzoeken, zo stelde men, is in oudere taalstadia gevormd uit het voorvoegsel ver- met het werkwoord zoeken, naar analogie van vertwijfelen, verschrikken en verwonderen. De betekenis van deze woordvorming is iets als ‘aan het … brengen’. Verschrikken is dus ‘aan het schrikken brengen’, en verzoeken is ‘aan het zoeken brengen’, waarbij zoeken gezien moet worden als ‘proberen iets te doen’.
De oorsprong van verzoeken is dan ook een werkwoord met een lijdend voorwerp iemand: ‘iemand aan het zoeken brengen’. Daar komt nog een tweede voorwerp bij, het doel van het verzoeken. Dat verschijnt in de loop der jaren in verschillende vormen, onder andere met een voorzetsel om of tot, waardoor een zogeheten voorzetselvoorwerp ontstaat: iemand om/ tot iets[bijv. hulp/actie] verzoeken. Het kan ook ingevuld worden met een beknopte bijzin ( iemand ertoe/ erom verzoeken (om) iets te doen). Daarbij is dan het woordje ertoe/ erom weglaatbaar: iemand verzoeken (om) iets te doen.
Lankmoedig sanctioneren
Op een gegeven moment (niet duidelijk is wanneer) zijn de taalgebruikers het lijdend voorwerp iemand gaan beschouwen als het meewerkend voorwerp. Ze gaan bijvoorbeeld soms het voorzetsel aan toevoegen, met name in de gevallen met beknopte bijzin (‘aan iemand verzoeken om iets te doen’).
Dat had natuurlijk ook gevolgen voor de lijdende vorm. Vóórdat mensen de heren als meewerkend voorwerp zagen, was de correcte lijdende vorm ‘De heren worden verzocht om niet te roken.’ Immers, het lijdend voorwerp de heren wordt gewoon het onderwerp. Maar zodra de heren als meewerkend voorwerp werd opgevat, ging men de bijzin om niet te roken als het lijdend voorwerp beschouwen. En dus dacht men dat die bijzin in de lijdende vorm het onderwerp zou moeten worden.
Had die ontwikkeling in onze tijd plaatsgevonden, dan hadden we het vast en zeker als een ‘taalfout’ beschouwd. Dan zouden we hebben gezegd: ’ De heren is eigenlijk lijdend voorwerp, maar de gemiddelde taalgebruiker kent zijn grammatica niet en maakt er een meewerkend voorwerp van.’ Taaladviseurs zouden deze taalverandering lankmoedig gesanctioneerd hebben, en sommige mensen hadden zich daaraan geërgerd.
Spontane blindheid
Alsof deze taalfout al niet erg genoeg was, kwam in de negentiende eeuw ook nog eens iemand op het idee dat ‘(Aan) de heren wordt verzocht niet te roken’ eigenlijk de oorspronkelijke vorm was. Daarmee werd juist ‘De heren worden verzocht niet te roken’ gediskwalificeerd als een slordigheid, een taalfout. Alhoewel bovenstaande analyse precies het omgekeerde aantoonde, heeft blijkbaar geen enkele taalcriticus dat opgepikt. Hoe kan dat?
Het lijkt erop dat er bij alle partijen een spontane blindheid ontstaat op het moment dat een taaldeskundige het woord taalverandering laat vallen. De taalgebruiker denkt alleen maar dat de oude vorm ‘eigenlijk goed’ is en de nieuwe ‘eigenlijk fout’, en de taaldeskundige is voornamelijk opgetogen over het signaleren van een taalverandering. Blijkbaar komt niemand op het idee om de vraag ter discussie te stellen of er wel sprake is van een taalverandering.
Die taalkundige historische analyse, daar is geen speld tussen te krijgen, zo lijkt het. Eerst heb je verzoeken met iemand als lijdend voorwerp en om/ tot iets, daarna krijg je ( aan) iemand als meewerkend voorwerp, en nu zou ( aan) iemand weer aan het terugveranderen zijn in iemand; terug naar lijdend voorwerp dus. Maar zijn er in oude bronnen ook voorbeelden van die verschillende stadia in de ontwikkeling te vinden? Is er ooit een tijd geweest waarin men verzoeken alleen met een voorzetselvoorwerp gebruikte (‘Ik verzoek om hulp’)? Of alleen met een meewerkend voorwerp (‘ik verzoek aan iemand’) of alleen een lijdend voorwerp (‘ik verzoek iemand’)?
Wie wat grasduint in middeleeuwse bronnen, komt al snel tot de conclusie dat al in de vroegste documenten (zo rond de vijftiende eeuw) voorbeelden van alle gevallen te vinden zijn. Verzoeken met twee voorwerpen in allerlei gedaanten, met tot, met om, met aan iemand, er is geen enkele ontwikkeling in waar te nemen. Het komt allemaal vrolijk naast elkaar voor, soms zelfs in dezelfde teksten. Al vijfhonderd jaar. Ook in de laatste eeuw lijkt er weinig beweging in te zitten.
Geen taalverandering
Wat betekent dit? Ik denk dat er helemaal geen sprake is van een taalverandering. Verzoeken heeft een lijdend voorwerp ( iemand) en een voorzetselvoorwerp ( om iets). Is dat voorzetselvoorwerp een beknopte bijzin ( om iets te doen), dan zou je een voorlopig voorzetselvoorwerp ( erom) verwachten, maar dat wordt bij voorkeur weggelaten: ‘Ik verzoek de heren (erom) om niet te roken.’ Vanwege de betekenisovereenkomst met uitingswerkwoorden als vragen en meedelen (‘Ik vraag de heren/deel de heren mede (om) niet te roken’) vat de taalgebruiker juist in die gevallen de herenvaak als een meewerkend voorwerp op. Eigenlijk fout, maar dat is nu eenmaal zo.
Dat dit inderdaad eigenlijk fout is, kun je goed zien als je probeert om zo’n bijzinsconstructie zelfstandig te maken. Neem de zin ‘Wij verzoeken onze lezers te reageren.’ Maak van de bijzin eens een woordgroep met zelfstandig naamwoord: ‘Wij verzoeken onze lezers een reactie.’ Dat is een vreemde zin, die dan ook vrijwel nooit voorkomt. Het moet zijn: ‘Wij verzoeken onze lezers om een reactie.’ En in deze constructie is ook duidelijk dat onze lezers ‘eigenlijk’ geen meewerkend voorwerp is: ook ‘Wij verzoeken aan onze lezers om een reactie’ is overduidelijk fout. Dus is onze lezers niet ‘eigenlijk’ het meewerkend voorwerp, maar juist ‘eigenlijk’ lijdend voorwerp.
Zo zit het dus. Al meer dan honderd jaar zijn we voor het lapje gehouden met het toverwoord taalverandering, waardoor ten onrechte de grammaticale vorm ‘De heren worden verzocht om niet te roken’ als een inferieure taaluiting is gebrandmerkt. Taaladviseurs, schoolmeesters en taalkundigen hebben hardnekkig de ongrammaticale vorm, ‘De heren wordt verzocht niet te roken’, als ‘eigenlijk juist’ naar voren geschoven. Het is dus juist andersom: de ‘taalfout’ is eigenlijk de correcte vorm. Geruststellend is dat al die adviezen weinig uitgehaald hebben: de juiste vorm heeft zich eeuwenlang kunnen handhaven en zal dat in de komende eeuw vast en zeker blijven doen.