Staatssecretaris Sharon Dijksma wil peuters die opgroeien in de achterstandswijken van de vier grote steden, in Oost-Groningen en in Zuid-Limburg voortaan een taaltoets laten afnemen. Peuters die te laag scoren hebben een ‘taalachterstand’. Deze peuters worden in de toekomst verplicht ‘voorschoolse’ taallessen te nemen. Dit alles lijkt nieuw, maar vergelijkbare beleidsvoornemens waren er dertig jaar geleden al; ze zijn toen zelfs op beperkte schaal uitgevoerd. Het zou goed zijn, om de daaruit gewonnen inzichten mee te laten wegen in de huidige gedachtenvorming.
Jaren ’70 terminologie
De door Dijksma gehanteerde terminologie, het standpunt en de politieke hoek waaruit dit komt herinneren aan de jaren ’70 van de vorige eeuw. Toen waaiden uit Engeland en de VS ideeën over over de vermeende taalachterstand van kinderen uit sociaal zwakke milieus, in alle gevallen zwarten of andere etnische minderheden en/of lagere sociale klassen. Men nam waar dat het gemiddelde schoolsucces van deze kinderen lager lag dan dat van de kinderen uit de blanke middenklassen, die wel goede schoolprestaties leverden en die de standaardtaal spraken.
Het gebrek aan schoolsucces van de kinderen uit de genoemde groepen werd teruggevoerd op hun taalachtergrond. De randgroepjeugd sprak niet de standaardtaal en de taal die zij wel sprak maakte volgens sommigen logisch denken onmogelijk. Als antwoord op de taalachterstand van kinderen uit sociaal zwakke milieus, ging men in de VS, waar de meeste kinderen niet naar een kleuterschool gingen, ‘preschool’-cursussen organiseren. Behalve in de VS werden ook in Engeland en ook in West-Duitsland ’taalcompensatieprogramma’s’ opgesteld.
Deze taalcompensatieprogramma’s moesten voornamelijk door drilmethoden de kinderen de standaardtaal bijbrengen. Dat ging bijvoorbeeld via het aanleren van volzinnen van het type “Hoe laat is het?” “Het is drie uur” in plaats van “Drie uur” of “Piet kan niet komen omdat hij ziek is” in plaats van “Piet kan niet komen. Hij is ziek”; voor iets als ‘correct’ voorzetselgebruik waren er oefeningen van het type “Waar is het potlood?” “Het potlood ligt op het boek”. Ook in Nederland werden, mede op initiatief van de psycholoog Kohnstamm, taalcompensatieprogramma’s ingericht en ingevoerd.
Het televisieprogramma Sesamstraat is een spin-off van het taalcompensatiebeleid in de jaren ’70.
Thuistaal en schooltaal
Na enige tijd ontstond de indruk dat de taalcompensatieprogramma’s het doel niet bereikten. Volgens sommigen was dit omdat het verband tussen variatie in taalgebruik en de klassenstructuur van de samenleving, miskend werd. Anderen meenden dat de taalcompensatieprogramma’s niet werkten omdat er geen aansluiting gezocht werd met het thuismilieu, de natuurlijke omgeving van kinderen, waar ze de taalvaardigheden waar het om gaat al lang bezitten. Er werd, met andere woorden, geen rekening gehouden met het feit dat het ‘gebrekkige’ taalgebruik van kinderen werd geobserveerd in kunstmatige testsituaties.
In deze opvatting treden de belangrijkste verschillen in taalgebruik niet zozeer op tussen lagere en middenmilieus maar tussen thuistaal en schooltaal; het kind wordt verondersteld de thuistaal af te leggen wanneer het de drempel van de school overgaat en naar gelang de schooltaal meer afwijkt van de thuistaal wordt die drempel hoger. Een te hoge drempel kan een barrière vormen die op het kind een verlammend effect kan hebben, waardoor het in zijn schulp kruipt. Dat gedrag kan ten onrechte uitgelegd worden als een achterstand – aldus deze opvatting.
Wanneer er een kloof is tussen de thuistaal en de schooltaal van een kind, kan dit zorgen voor een taalachterstand.
Negatieve attitudes
Terug naar Nederland anno 2007. Aan het voornemen van staatssecretaris Dijksma zijn verschillende dingen niet duidelijk. Wat is bijvoorbeeld de overeenkomst tussen de vier grote steden, Oost-Groningen en Zuid-Limburg? Richard Wouda, directeur van basisschool De Spil in het Oostgroningse Lageland “snap[t] niet dat Oost-Groningen op de lijst staat. Taalachterstand speelt hier geen rol. We hebben een paar kinderen die thuis Gronings spreken, maar hun ABN is net zo goed als de rest van de klas.” ( Volkskrant 16-03-07). Is er in deze delen van het land anderszins sprake van eenzelfde situatie? Kan er dus gewerkt worden met dezelfde didactiek? En hoe is het dan met de peuters in de rest van het land gesteld?
Natuurlijk, hier is kennelijk een voornaam doel te bereiken, namelijk het tijdig tot stand brengen van de talige aansluiting van een grote groep peuters ter vergroting van hun maatschappelijke kansen. En inderdaad, de kansen op maatschappelijk succes blijken uit recent onderzoek van de Nijmeegse socioloog Kraaykamp inderdaad nog steeds ongunstig beïnvloed te worden door eentalig dialectspreken; hoe dat zit met een taalachtergrond die op een andere manier niet volledig samenvalt met de standaardtaal is nog niet duidelijk.
Maar de verklaring daarvan, zou wel eens kunnen schuilen in de bevooroordeelde houding van degenen die menen te weten ‚hoe het hoort’. Tot die groep behoren ook sommigen van diegenen in het onderwijs die adviseren bij of zelfs beslissen over de doorstroming naar het vervolgonderwijs en ongetwijfeld behoren er ook mensen toe die een beslissende rol spelen bij de bezetting van vacatures. Maar negatieve attitudes ten aanzien van afwijkend Nederlands zijn heel wat moeilijker te herkennen en te bestrijden dan ‘taalachterstanden’.
Verdeeldheid in maatschappelijk succes wordt o.a. bepaald door heersende attitudes, opvattingen in de maatschappij.
Etnische segregatie
De ‘taalachterstand’ onder peuters wordt in het huidige debat in verband gebracht met etnische segregatie in het onderwijs. Gaat het dus vooral om kinderen die opgevoed zijn in een andere taal? Het onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC) is in 1995 afgeschaft en vervangen door onderwijs in allochtone levende talen (OALT), dat de verantwoordelijkheid was van de gemeenten. In 2004 werd de financiering van OALT afgebroken en daarmee verdween een instrument dat met de nodige aanpassingen wellicht een gunstige rol had kunnen spelen in het geleidelijk tot stand brengen van de aansluiting van anderstalige peuters.
Evelien Tonkens wees er in haar laatste column in de Volkskrant (21-03-07) op dat de peuterspeelzalen, die op informele wijze kunnen bijdragen aan de talige integratie, in de laatste kabinetsperiode eveneens zo goed als afgeschaft zijn. Saillant is overigens dat een ‘zwarte school’ gedefinieerd wordt als een school waar meer dan 70% van de leerlingen allochtone of laagopgeleide ouders heeft. Dus nog steeds vallen in onze samenleving etniciteit en sociaal-economische achtergrond in belangrijke mate samen.
Volgens Dijksma moeten consultatiebureaus de taaltoets afnemen. Ook hier doemen onmiddellijk belangrijke vragen op. Hoe moeten die peuters dan getest worden? Is er voor kinderen van die leeftijd een test te construeren die hun taalvaardigheden betrouwbaar en adequaat kan meten? En welke conclusies worden er zoal verbonden aan een te lage score? Mohamed Nasir Ashruf, directeur van de islamitische basisschool El Amien II, vreest: “Met deze toets plak je al een label op het kind voordat het naar school gaat.” ( Volkskrant 16-03-07).
Tenslotte moet er in de opvatting van Dijksma meer aanbod aan taallessen voor peuters komen. Effectmetingen van de bestaande voorschoolse taallessen hebben geen onverdeeld positief beeld opgeleverd; soms is er geen enkel effect, soms is dat er wel, maar van voorbijgaande aard. Kennelijk schort er nog wat aan de kwaliteit van de huidige voorschoolse taallessen.
Paternalisme
In de jaren ‘70 ging het vooral om een dialectachtergrond, tegenwoordig misschien eerder om een andere taalachtergrond. Er zijn andere verschillen, maar er zijn ook belangrijke overeenkomsten. De toon wordt gekenmerkt door het gebruik van wazige en beladen begrippen als ’taalachterstand’. Achter de bedoeling kan men paternalisme vermoeden, maar of dat zo erg is? Het is echter wel te hopen dat men zich verdiept in wat er in de jaren ‘70 gepoogd is en zijn voordeel tracht te doen met zowel de verworvenheden als de tekortkomingen van de taaltoetsen en de praktijk van het werken met taalcompensatieprogramma’s.
Zie voor de onverkorte versie van deze tekst, de website van het Meertens Instituut.