
Koningen en veldheren: dat waren de helden van de opkomende moderne staten, de mensen wier herinnering publiekelijk werd herdacht en gevierd. In de Renaissance kwamen hier kunstenaars bij en tegen het einde van de 17e eeuw nóg een categorie: natuuronderzoekers. Ook hun werk gold nu als iets van algemeen belang en moest dus bewaard worden.
Tot die tijd gingen aantekeningen van wetenschappers voor het nageslacht grotendeels verloren. Dat we nog manuscripten van Kepler of Galilei hebben, is vooral toeval. Aantekeningen van Copernicus zijn er al haast helemaal niet meer. Maar Christiaan Huygens liet bij zijn overlijden in 1695 zijn manuscripten na aan de Leidse universiteit en de papieren van Leibniz werden na zijn dood in 1716 in beslag genomen door zijn broodheer, George I van Engeland en Hannover. Tot op de dag van vandaag zijn deze documenten bewaard.
Obsessie voor profetieën
Je zou dus denken dat men zeer blij was met de nagelaten papieren van Isaac Newton (1643-1727). Hij was bij zijn dood een van de belangrijkste en meest vereerde wetenschappers uit de geschiedenis. Als grondlegger van de moderne natuurkunde vertegenwoordigde Newton het toppunt van wat het menselijk vernuft vermocht te bereiken. Zijn papieren waren bijna heilige relieken. Men dacht er niet over om ze weg te gooien, al ging het om een ontstellende berg. Zijn erfgenamen hebben alles eeuwenlang zorgvuldig bewaard.
Maar voor wie zich in de inhoud van deze papieren verdiepte, kwam dit fraaie beeld al snel op losse schroeven te staan. Natuurlijk waren er tal van folio’s met wis- of natuurkundige berekeningen of met aantekeningen van optische experimenten. En er waren ook vele pagina’s notities over de zaken van de Engelse munt, waaraan Newton in de laatste decennia van zijn loopbaan leiding had gegeven. Maar verreweg het grootste deel van de papieren ging over zaken die niet bepaald als een goed voorbeeld golden voor de leergierige jeugd.
Een groot deel van zijn nalatenschap was gewijd aan alchemie, de leer van de transmutatie van metalen of van veranderingen in de materiële en geestelijke wereld in het algemeen. Soms ging het om aantekeningen van eigen experimenten, heel vaak ook om middeleeuwse teksten die Newton eigenhandig had afgeschreven.
Alchemie
De alchemie kwam in veel oude culturen voor. In Europa werd deze voorloper van de scheikunde en geneeskunst beoefend vanaf de Middeleeuwen en ze was populair in de 15e en 16e eeuw. Het doel was een ‘steen der wijzen’ te maken die elk metaal in goud kon veranderen en alle ziekten kon genezen. Ook veel fortuinjagers probeerden het maar uiteraard zonder succes, getuige de onderstaande prent uit 1558 van een alchemistenlaboratorium; de alchemist investeert zijn laatste goudstuk in het experiment, rechtsboven dreigt de toekomst: het armenhuis.

wiki commons
In de vroegmoderne tijd raakte de leer verweven met begrippen uit de astrologie, magie en waarzeggerij. Tegen 1800 werd alchemie onder invloed van het verlichtingsdenken dan ook weggezet als achterhaald bijgeloof. Zeventiende-eeuwse wetenschappers zoals Isaac Newton, maar ook de grondlegger van de moderne chemie Robert Boyle (1627-1691) zaten in een overgangsfase: de oude alchemie fascineerde hen, maar zelf brachten ze hun vak op een veel hoger niveau. Newton was met zijn belangstelling voor de meest bizarre alchemistische verzinsels daarin overigens wel een klasse apart.
Hij verdiepte zich in de ‘vegetatieve groei’ van metalen en mineralen, maar ook in oude gedichten over antimoon en arsenicum en in de diepere betekenis van termen als Neptunus’ drietand of de groene draak, waarin de oude alchemisten hun speculaties hadden vervat. Volgens Newton ging het hier om sporen van een verloren gegane oude wijsheid, die hij hoopte te herwinnen. Hij meende zelfs dat zijn theorie van algemene zwaartekracht, zijn belangrijkste wetenschappelijke wapenfeit, op versleutelde wijze kon worden teruggevonden in de mystieke ideeën van de oude pythagoreeërs.
En dat was nog niet alles. De meeste inkt had Newton besteed aan onderwerpen uit de theologie en kerkgeschiedenis. Hij had een ware obsessie voor de Bijbelse profetieën, in het bijzonder de Bijbelboeken Daniël en Openbaringen, die volgens hem het verloop van de wereldgeschiedenis tot het Laatste Oordeel beschreven. Om te laten zien hoe de profetieën zich in de loop van de geschiedenis hadden verwerkelijkt, herzag hij op tal van punten de geaccepteerde chronologie van de oude geschiedenis.

Zo stelde hij dat de sterrenbeelden kort na de uit de Griekse mythologie bekende tocht van de Argonauten hun naam moesten hebben gekregen, aangezien ze vooral naar deze helden genoemd waren. Deze tocht liet zich zodoende dateren op basis van een reconstructie van veronderstelde oude hemelglobes, en dit kon weer als ankerpunt dienen om andere gebeurtenissen te dateren. In het algemeen had Newton een diep wantrouwen jegens de jaartallen uit oude kronieken of koningslijsten. De enige betrouwbare chronologieën vond hij in de Bijbel.
Andere aantekeningen gingen over wat hij zag als de ketterse afgoderij van de drie-eenheid, in het bijzonder de goddelijkheid van Jezus Christus. Aangezien hij hiermee recht tegen de officiële leer van de kerk inging, heeft hij zijn opvattingen nooit openbaar gemaakt, al waren deze theologische studies voor hem onmiskenbaar belangrijker dan zijn wis- en natuurkundige werk.
Nauwgezet aangepakt
Al deze aandacht voor irrationale onderwerpen was geen aberratie van Newtons normale werk, ondernomen tijdens een periode van geesteszwakte in zijn ouderdom of als gevolg van een tijdelijke inzinking. Newton bestudeerde ze het grootste deel van zijn leven, en even grondig en systematisch als de wetten van de mechanica of de optica. Hij deed wat betreft belezenheid in de kerkvaders, de oud-christelijke literatuur en de antieke geschiedschrijvers niet onder voor de beste theoloog of filoloog van zijn tijd. Hij pakte het dus nauwgezet aan, maar zijn resultaten waren – voorzichtig uitgedrukt – nogal buitenissig. De hele onderneming stond haaks op wat in zijn tijd gold als de wetenschappelijke methode of het wetenschappelijk wereldbeeld.

Dit was niet gewoon bizar, het was ronduit schokkend. Hoe kon iemand die zulke achterlijke onzin verdedigde, tegelijkertijd een van de belangrijkste vaandeldragers van kennis en vooruitgang zijn? Wij zijn er vandaag de dag misschien minder van onder de indruk dat iemand door en door inconsequent en irrationeel blijkt te zijn, zoveel heilige huisjes als we al hebben zien vallen.
Maar om je de verwarring bij eerdere generaties in te denken, is het toch zinnig eens een kijkje te nemen in Newtons nalatenschap, op de website The Newton Project van de Universiteit van Sussex. Weten dat Newton zich met alchemie of profetie bezighield is één ding, maar met eigen ogen zien hoe krankjorum dat spul eruitziet, is een tweede.
Weggestopt, verkocht, verzameld
Het is dus begrijpelijk dat Newtons papieren na zijn dood grotendeels onaangeroerd bleven liggen. De weinige mensen die er kennis van namen, besloten dat het maar beter was om hierover het stilzwijgen te bewaren. Alleen een verhandeling over chronologie werd nog uit de nalatenschap gepubliceerd, maar voor de rest ging het deksel op de kist. Dit was voor niemand een probleem. Wetenschappelijke archieven werden niet bewaard vanwege wensen van biografen of historici. Ze waren bedoeld als monumenten voor de glorie van het vaderland en de vooruitgang van de kennis. Niet historische analyse in moderne zin was het doel, maar de verering van ‘grote mannen’. De aandacht vestigen op Newtons irrationele zijde was slecht voor de reputatie van Newton zelf, van de wetenschap en van het vaderland, en diende geen enkel inhoudelijk doel.
Dat Newton zo’n wonderlijk geval was, wist het grote publiek dus niet. Zelfs toen eind 19e eeuw een beweging op gang kwam om de archieven van grote wetenschappers beter toegankelijk te maken, raakte het niet algemeen bekend. De papieren van Huygens en Leibniz werden toen gedrukt. Zulke uitgaven waren monumenten van nationale trots, waarbij de verschillende landen niet voor elkaar wilden onderdoen. In Engeland keek men derhalve met hernieuwde belangstelling naar het archief van Newton, maar nog steeds ging de interesse alleen uit naar manuscripten met zijn bekende wetenschappelijke inzichten.

De nalatenschap was inmiddels via een verre nicht van de kinderloze Newton in het bezit gekomen van de graven van Portsmouth. In 1872 besloot de toenmalige graaf om Newtons manuscripten te doneren aan de Universiteit van Cambridge (waar Newton indertijd fellow was geweest). De universiteit accepteerde echter niet de hele collectie, maar alleen ‘wat van belang’ was; dat wil zeggen wat betrekking had op wis- en natuurkunde. Deze papieren verhuisden naar Cambridge en werden daarmee openbaar toegankelijk. De rest werd onder dankzegging geretourneerd aan de graaf.
Pas in 1937, toen de familie in geldnood zat, besloot ze de hele Newtoncollectie te gelde te maken. Negenduizend pond bracht die op, een respectabel bedrag want het was tenslotte een erfstuk van een nationale figuur. Maar de belangstelling kwam niet van universiteiten of de British Library. Het overgrote deel van de collectie kwam uiteindelijk terecht bij slechts twee verzamelaars. Een van hen was de befaamde econoom John Maynard Keynes, zelf ook een nogal onconventioneel type, met een groter dan in zijn tijd gebruikelijk begrip voor de grillige manieren waarop kennis tot stand kwam.
De andere was de zakenman Abraham Yahuda, die vooral hevig gefascineerd was door Newton apocalyptische speculaties. Keynes liet zijn collectie later na aan King’s College te Cambridge en Yahuda de zijne aan de Universiteit van Jeruzalem. Af en toe kom je daarbuiten nog weleens wat tegen. Ikzelf zag een paar jaar geleden een alchemistisch manuscript in Newtons hand aangeboden op de Tefaf in Maastricht.
Het feit dat de vraagprijs voor dit ene vel ongeveer even hoog was als de hele opbrengst in 1937, geeft al aan dat de waardering voor Newtons papieren is omgeslagen. Zijn religieuze en alchemistische opvattingen worden de laatste decennia intensief bestudeerd. Newtons statuur als wetenschapper bij uitstek maakte het lange tijd moeilijk om zijn minder wetenschappelijke kanten te erkennen. Ironisch genoeg zorgde dat statuur er ook voor dat de papieren waaruit zijn minder wetenschappelijke kant bleek, niet werden weggegooid. Nu nationalistische sentimenten of een absoluut geloof in vooruitgang niet meer de agenda bepalen, is ruimte ontstaan om de vroegmoderne wetenschap serieus te nemen zoals die werkelijk beoefend werd – alchemie en profetieën incluis.
Rienk Vermij is hoogleraar bij de afdeling wetenschapsgeschiedenis van de universiteit van Oklahoma.
Verder lezen
• De teksten van Newton zijn te lezen op de site The Newton Project • Sarah Dry, The Newton Papers. The Strange and True Odyssey of Isaac Newton’s Manuscripts, Oxford University Press, 2014 • Fictief interview met Isaac Newton op Kennislink