Je leest:

De evolutie van god

De evolutie van god

Auteur: | 28 januari 2009

Over de hele planeet, in alle culturen, geloven mensen in een god of ‘iets hogers’. Dat komt omdat in de loop van miljoenen jaren ons brein zo is geëvolueerd. Wetenschappers zijn het echter oneens over de vraag waarom dat zo is gebeurd: was geloof goed voor onze overlevingskansen, of is ons gelovige brein een toevallig bijproduct van de evolutie? Eén ding is volgens de wetenschap zeker: een god had er zelf weinig mee te maken.

In 1920 arriveerde Frank Hurley – een Australische wetenschapper – in een watervliegtuig op Nieuw-Guinea. De oorspronkelijke bewoners van dit eiland hadden nog nooit zoiets gezien. Ze dachten dat het vliegtuig een levend wezen was, en Hurley en zijn piloot werden verwelkomd als goden. Meer ‘goden’ volgden, die allerlei mysterieuze dingen deden. Ze hadden doosjes bij zich waar ze tegen praatten, en waar dan weer andere stemmen uitkwamen. Het leek wel op een soort ritueel. En als de ‘goden’ dit ritueel goed uitvoerden, werden er vrachtschepen met goederen gezonden door de andere goden.

Vanuit ons moderne wereldbeeld klinkt het alsof de inwoners van Nieuw-Guinea niet bijster snugger waren. Wij weten immers dat een watervliegtuig geen magische vogel is, en dat mysterieuze, pratende doosje is een gewoon een radio. Maar, zo schrijft schrijver en uitvinder Arthur C. Clarke, “elke technologie die voldoende geavanceerd is, is niet te onderscheiden van magie”. En dus verklaarden de eilandbewoners wat zij zagen op die manier: magie, het werk van goden. Niet omdat ze dom waren, maar omdat in het menselijk brein nu eenmaal geneigd is om te geloven in iets hogers.

Een kruis op één van de Vanuatu-eilanden, opgericht voor John Frum. De bewoners van dit eiland reageerden op zijn komst zoals de mensen op Nieuw-Guinea toen ze voor het eerst een witte man in een watervliegtuig zagen. Ze richtten een zogenaamde cargocultus op: wie in Frum geloofde, zou rijk en voorspoedig leven. Foto: Tim Ross

Een aarde bevolkt met gelovige breinen

Er is op aarde geen cultuur te vinden waarin geloof – in magie, in geesten, in goden – geen belangrijke rol speelt. Dat vertelt ons dat dit vermogen om te ‘geloven’ naar alle waarschijnlijkheid al vroeg in de evolutie van de mens is ontstaan. Toen onze gemeenschappelijke voorouders uit Afrika trokken en de continenten bevolkt raakten met homo sapiens, namen ze een gelovig brein met zich mee. Dat we erg verschillende dingen geloven, maakt daarbij weinig uit – dat is de culturele invulling van onze drang om iets hogers te herkennen in de wereld om ons heen.

De verspreiding van homo sapiens over de planeet. Ons gelovige brein is waarschijnlijk al ouder dan deze eerste grote volksverhuizing. Onze voorouders die uit Afrika de wereld bevolkten brachten dus hun geloof mee. (In het rood de homo sapiens, in het geel de neanderthalers en in het groen de vroege homoniden, zoals homo erectus en homo ergaster)

Maar hoe en waarom is dit gelovige brein precies geëvolueerd? Daarvoor wenden we ons tot Darwin. Hij stelde dat een eigenschap blijft bestaan, als het een voordeel oplevert waardoor je meer nakomelingen krijgt. Dat kan op twee manieren: bepaald erfelijk gedrag – zoals geloven in een god – vergroot je overlevingskansen. Hierdoor leef je langer en ben je dus in staat meer kinderen te baren of verwekken. Het kan ook zijn dat geloven je tot een aantrekkelijker partner maakt, waardoor meer mensen een kind met je willen maken. Wanneer je het vermogen om te geloven vervolgens samen met je genen doorgeeft aan je kind, blijft het gedrag bestaan en kan het zich zelfs verder verspreiden onder de menselijke populatie.

VMAT2, oftewel: het ‘godgen’

Het was groot nieuws in 2004: moleculair bioloog Dean Hamer maakte in zijn boek ‘The God gene: how faith is hardwired into our genen’ bekend dat hij het gen had gevonden dat zorgt dat we in een god geloven. Of althans, dat we geneigd zijn om in ‘iets hogers’ te geloven. Een soort spiritualiteitsgen dus, die door minder poëtische wetenschappers ook wel VMAT2 genoemd werd. Tot dat moment stond het te boek als een gen dat hielp bij de aanmaak van stofjes in het brein, die op hun beurt weer een rol spelen bij hoe we ons voelen. VMAT2 is overigens niet het enige gen dat betrokken is bij geloof, benadrukt Dean Hamer nog. Maar het gen is duidelijk wel vaker aanwezig bij zeer spirituele mensen dan bij de ongelovige Thomas. Wetenschapsjournalist en evolutie-expert Carl Zimmer waagt het te betwijfelen. Hij wijst er op dat Hamer zijn onderzoek over het godgen niet aan de kritische blik van vakgenoten heeft durven onderwerpen: hij schreef immers een boek en publiceerde niet (ook) in een vakblad. Zimmer heeft ook wel een idee hoe dat komt. Volgens hem is de statistische onderbouwing bij het godgen twijfelachtig: slechts één procent van het verschil in spiritualiteit tussen de ‘gelovigen’ en de ‘ongelovigen’ kan Hamer in zijn onderzoek verklaren door de aan- of afwezigheid van VMAT2. (Op de foto: Dean Hamer)

Van sjamaan tot kerk

Als je kijkt naar hedendaagse religies dan lijkt het onwaarschijnlijk dat gelovige oermensen zo’n darwinistisch voordeel hebben gehad dat de ongelovigen niet hadden. Neem bijvoorbeeld het katholicisme: een geloof dat onder meer zijn trouwste volgelingen aanmoedigt om celibatair te leven en dus helemaal geen kinderen te krijgen. Het is lastig te zien hoe dit bijvoorbeeld zorgt voor meer nakomelingen. Maar zo’n vergelijking is niet helemaal eerlijk. Want toen onze voorouders evolueerden tot gelovigen, bestond het katholicisme nog helemaal niet.

De Amerikaanse psycholoog Matt Rossano denkt dat de evolutie van god in plaats daarvan begonnen is met het oproepen van extase door rituelen. In de loop van tienduizenden jaren ontwikkelde dit gebruik zich tot sjamanisme. Een sjamaan is vaak de enige van een stam die daadwerkelijk contact heeft met goden of de geesten van de voorouders, hoewel de hele stam in hun bestaan gelooft. Pas in de late steentijd ontwikkelt zich hieruit iets dat lijkt op geloof en religie zoals we dat vandaag de dag in de Westerse wereld kennen. Maar dat was zo’n 40.000 tot 10.000 jaar geleden, en dus lang nadat homo sapiens zich over de aarde had verspreid. De basis voor ons gelovige brein ligt dus waarschijnlijk voor die tijd, toen sjamanen zich nog om de jager-verzamelaarstam bekommerden.

Vier jaar geleden vond de Oostenrijkse wetenschapper Christine Neugebauer-Maresch deze twee baby’s. Ze zijn zeker 27.000 jaar geleden begraven. Over hun lichaampjes was rode oker gestrooid en ze waren toegedekt met het schouderbot van een mammoet. Waarschijnlijk hadden ze ook een soort deken over van huid of pels. Rituele begrafenissen als deze worden door veel wetenschappers gezien als het begin van het geloof in leven na de dood, zoals we dat nu nog steeds kennen in Europa. Foto: Oostenrijkse Academie der Wetenschappen

Genezen door een oerplacebo

Juist in de voordelen van zo’n stamsjamaan ziet de Amerikaanse onderzoeker Stephen Sanderson een aanwijzing dat zo’n gelovig brein inderdaad een direct evolutionair voordeel oplevert. Een sjamaan gebruikt zijn link met het hogere om mensen te genezen, aldus Sanderson. Dat doet hij door de zieke ‘in hogere sferen’ te brengen: door allerlei rituelen verandert de bewustzijnstoestand van de patiënt in een soort trance. Nadat de patiënt uit die trance komt, wordt hij genezen verklaard. Dankzij de moderne geneeskunst weten we dat trance geen kanker kan genezen. Maar, verklaart Sanderson, veel ziekten hebben een psychische component. En als je geloof maar sterk genoeg is, is er misschien niet altijd genezing maar vaak zeker wel enige verlichting van het lijden mogelijk. Sjamanisme is dus een soort oerplacebo. Dat maakt geloven evolutionair voordelig – want geloof je er niet in, dan word je ook niet beter.

De link tussen geloof en gezondheid bestaat nog steeds. Harold George Koenig keek samen met twee collega’s naar honderden onderzoeken en vond aanwijzingen dat geloof de bloeddruk verlaagde. Geloof maakte bovendien minder depressief, minder angstig en minder suïcidaal, aldus Koenig. Volgens evolutiebioloog Robin Dunbar zijn gelovigen gelukkiger. De Amerikaanse demograaf Hummer concludeert bovendien dat kerkgangers van twintig jaar oud gemiddeld zo’n 8,7 jaar langer leven dan hun leeftijdsgenoten die nooit naar de kerk gaan. En, zo weten we sinds Darwin: langer leven betekent meer seks, en meer seks betekent meer nakomelingen. Als geloof zorgt voor een betere gezondheid dan is het dus evolutionair voordelig.

Geloof is toeval

Toch zijn lang niet alle wetenschappers het eens met de gedachtegang dat we een gelovig brein hebben omdat we daar gedurende de evolutie als individu voordeel van hebben gehad. Evolutiebioloog Richard Dawkins toont zich in zijn boek ‘God als misvatting’ niet onder de indruk van de onderzoeken die stellen dat geloven gezond maakt: “Er is enige grond om aan te nemen dat godsdienstig geloof mensen vrijwaart van stressgebonden aandoeningen. Heel krachtig is dat bewijs niet, maar als het inderdaad zo blijkt te zijn, is dat niet zo verrassend.” Dawkins schrijft dit effect toe aan dezelfde placebowerking die Sanderon gebruikte om sjamanistische genezingen te verklaren: als je gelooft dat het werkt, zal het inderdaad wel wat schelen. Maar dat bewijst niet dat je van hogerhand bent genezen.

Hummer probeerde aan te tonen dat gelovigen langer leven. Volgens Dunbar zijn ze bovendien gelukkiger. Dawkins is niet onder de indruk van het bewijs dat geloven daadwerkelijk een helende werking heeft.

Veel wetenschappers (waaronder Dawkins) zien meer van ander idee over de evolutie van god: zij denken dat ons gelovige brein een toevallig bijproduct is van andere hersenontwikkelingen. De vraag is alleen: op welke evolutionair handige vermogens heeft geloof dan ‘meegelift’? Matt Rosanno – die eerder liet zien hoe geloof zich heeft ontwikkeld gedurende de evolutie – denkt dat het voornamelijk komt door onze vaardigheid om in andere mensen en allerlei fenomenen intenties en beweegredenen te ontdekken. Om dit goed te kunnen zijn er in onze vroege voorouders twee denktrucs ontstaan. De eerste is dat ons brein in bijna alles een handelend wezen met een vooropgezet plan probeert te ontdekken. Daarnaast zien we overal oorzaken en gevolgen oftewel causale relaties, ook waar die er helemaal niet zijn.

De onmogelijke liefde van een driehoekje en een cirkel

Dit klinkt allemaal nogal abstract, maar een oud experiment van Fritz Heider en Mary-Ann Simmel laat meteen zien wat Rossano, Dawkins en de andere ‘bijproducters’ bedoelen. In het begin van de jaren ’40 lieten ze onderstaand filmpje (klik op het rode pijltje om het filmpje te starten) aan hun proefpersonen zien. Ze vroegen ze te beschrijven wat er op het filmpje te zien is. Veruit de meeste proefpersonen vertelden ongeveer het volgende verhaal: “De cirkel en de kleine driehoek zijn verliefd. Daarom probeert de cirkel uit zijn schuilplaats te komen, om bij de kleine driehoek te zijn. Maar de boze grote driehoek houdt de cirkel tegen. Gelukkig komt de kleine driehoek zijn geliefde redden en samen ontsnappen ze aan de grote driehoek door in het vierkant te kruipen, waar de grote driehoek hen geen kwaad kan doen.”

Dit klinkt allemaal heel logisch – en gelukkig loopt het goed af! – maar in feite is het totale flauwekul. De cirkel en de driehoeken bewegen maar wat over het scherm, zonder dat de ene beweging de andere veroorzaakt. En ze hebben zeker geen plan of emoties; het zijn tenslotte geometrische vormen. Maar zonder de evolutie van deze denktrucs was onze soort waarschijnlijk al lang uitgestorven. Stel je maar eens voor dat je in het hoge gras van de savanne staat. Vanuit je ooghoeken zie je iets bewegen. Je brein werkt razendsnel. Bewegend gras – dat zou veroorzaakt kunnen worden door een sabeltandtijger! En wat wil die sabeltandtijger? Mij, als lunch! Wegwezen dus. Een voorouder zonder die razendsnelle gedachtegang overleeft niet lang genoeg om veel kinderen te maken.

Geloof voor de geloofsmemen

In zijn boek ‘God als misvatting’ oppert Richard Dawkins nóg een verklaring voor de evolutie van ons gelovige brein. Dawkins veronderstelt dat er naast genen – de dragers van biologische informatie – ook dragers van culturele informatie zijn: memen. Memen gedragen zich net als genen. Zo worden ze vrijwel ongewijzigd overgedragen van het ene individu op het andere, totdat er spontaan eens een foutje in sluipt. Blijkt dit foutje zo zijn voordelen te hebben, dan blijft het gewijzigde mem bestaan. Anders verdwijnt het weer. Wat heeft dit nou met god te maken? Dawkins denkt dat god misschien niet zozeer in de genen, alswel ‘in de memen’ zit. Een groepje memen (ook wel memplex genoemd) is dan verantwoordelijk voor onze neiging te geloven. Zo is er bijvoorbeeld een mem voor geloven in leven na de dood, en een mem voor het accepteren van het bestaan van een god zonder dat je daar bewijs voor hebt. In deze visie van Dawkins is geloven dus een puur cultureel verschijnsel, al kan het al wel heel lang geleden zijn ontstaan. De memplexverklaring wijkt af van de andere theorieën over de evolutie van god, omdat geloof als memplex kan bestaan zonder verder voordeel voor het individu. Zelfs in de theorie die zegt dat geloof een bijproduct, is het nog het bijproduct van een evolutionair handige denktruc. Dawkins geloofsmemen blijven echter bestaan, puur en alleen voor het voortbestaan van diezelfde geloofsmemen; ze zijn zelfzuchtig. Dit alles heeft overigens op dit moment nog weinig natuurwetenschappelijke waarde. Dawkins’ theorie is vooral filosofisch interessant, want hij heeft nog geen manier gevonden om zijn idee te toetsen. Of er echt memen bestaan en of die zich zo gedragen als Dawkins beweert, blijft vooralsnog de vraag. (Op de foto: Richard Dawkins)

Hoe leidt dit alles nou tot een gelovig brein? Zoals we aan het Heider-Simmel experiment zagen zijn de denktrucs niet waterdicht: we passen ze ook toe als er eigenlijk helemaal geen wezen met een plan of causale relatie te bekennen is. Wanneer een van onze voorouders werd geconfronteerd met een toevallige gebeurtenis – bijvoorbeeld een bosbrand waarbij de helft van zijn stam omkwam – zorgde deze denktrucs dat zijn brein naarstig op zoek ging naar een verklaring. Die was er niet – toeval heeft geen verklaring – en dus verzon zijn brein er eentje. Bijvoorbeeld: er is een soort opperwezen die we boos hebben gemaakt, en toen heeft hij ons gestraft met brand en verdoemenis.

Geloven volgens Darwin

Welke theorie juist is, weten we niet. Ze zouden zelfs allebei juist kunnen zijn. Het is zoals Rossano zegt: “Van gedrag en geloof vind je geen fossielen.” Wat we wel weten is dat het menselijk brein in de loop van miljoenen jaren een enorm vermogen heeft ontwikkeld om te geloven in ‘iets hogers’. En dat geloof is ontstaan volgens de principes van Darwin’s evolutieleer – en niet dankzij een god.

Matt Rossano publiceerde zijn artikel onder de titel ‘The Religious Mind and the Evolution of Religion’ in het vakblad Review of General Psychology. Stephen Sanderson’s artikel verscheen vorig jaar onder de titel ‘Adaptation, evolution, and religion’ in het vakblad Religion.

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 28 januari 2009
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.