In 2008 nam het kabinet-Balkenende op advies van de commissie-Oostrom Spinoza als enige filosoof op in de canon van Nederland. Met zijn vijftig ‘vensters’ zou deze canon een overzicht bieden van ‘wat iedereen moet weten van onze geschiedenis en cultuur’. Deze publieke erkenning van het uitzonderlijke belang van Spinoza is niet bijzonder. Jan en Annie Romein bijvoorbeeld gaven hem al een ereplaats in hun Erflaters van onze beschaving (1938-1940).

De overtuiging dat Spinoza een grote Nederlander is, kent een lange traditie die aan het einde van de achttiende eeuw begint. Zo is Spinoza prominent aanwezig in Levensbeschryving van eenige voornaame meest Nederlandsche mannen en vrouwen (1775) van Simon Stijl en Johannes Stinstra en A.M. Cérisiers Tafereel der algemeene geschiedenissen van de Veréénigde Nederlanden (1787).
Wel is verrassend en nieuw dat de Spinoza van de canon als een politieke en seculiere denker wordt gezien. In het begeleidende boekje staat over Spinoza’s eerste hoofdwerk Tractatus theologico-politicus: ‘Hij gaf hier een aanzet tot een vrijzinnige uitleg van de Bijbel, sprak hij zich uit voor de democratie en wees hij op het grote belang van vrijheid van meningsuiting.’
De Britse historicus Jonathan Israel heeft op dit nieuwe beeld een grote invloed gehad. In drie recente boeken schetst hij de geschiedenis van de radicale verlichting, die de idealen van verdraagzaamheid, vrijheid, gelijkheid, democratie en rationaliteit over Europa heeft verspreid en uiteindelijk, na 1945, tot het ontstaan van onze egalitaire maatschappij en a-religieuze cultuur heeft geleid.
Strijder tegen religieus fanatisme
De katalysator van deze wereldomspannende ontwikkeling zou de rationalistische en uiterst consistente filosofie van Spinoza zijn. Met een kleine kring van medestanders in de Republiek ondermijnde hij radicaal de macht van de traditie, de hiërarchische maatschappelijke orde en de godsdienst.

Bij Israels beeld van Spinoza past dat in september 2006 Ayaan Hirsi Ali een dag voor haar vertrek (of liever vlucht) naar Amerika onder grote belangstelling van de media het Spinozahuisje te Rijnsburg bezocht. De boodschap van dit bezoek was duidelijk: een strijdster tegen religieus fanatisme brengt een eerbewijs aan de grote Nederlandse voorvechter van het ongebonden denken en de vrijheid van meningsuiting.
In 2008 stelde de gemeente Amsterdam een stichting van vrienden in staat een standbeeld van de wijsgeer op te richten in de buurt van zijn geboortehuis en het stadhuis. Het opschrift onder het beeld luidt: ‘Het doel van de staat is de vrijheid’. De hoofdstad revancheerde zich hiermee voor haar lauwheid in de herdenking van Spinoza anderhalve eeuw eerder.
‘Een klein land groot gemaakt’
Op 21 februari 1877 werd in aanwezigheid van prins Alexander te Den Haag onder grote belangstelling de dood van Spinoza in 1677 herdacht. De bijeenkomst was belegd door een comité met als doel de oprichting van een standbeeld in Den Haag nabij het sterfhuis van de filosoof. In de circulaire ter verwerving van fondsen vergeleek men Spinoza met coryfeeën als Erasmus, De Ruyter, Willem van Oranje en Rembrandt: zij allen hebben ‘op hun gebied een klein land groot gemaakt’.
Bij Duitsland, dat Kant vanwege zijn wijsheid met een beeld eerde, kon Nederland niet achterblijven, want Spinoza ‘leerde tijdgenoot en nakomeling de stoffelijke en zedelijke aard van de mens kennen’. De historicus E.H. Kossmann acht in zijn cultuurgeschiedenis De Lage Landen 1780-1940 (1976) dit streven de filosoof met een standbeeld te eren een uiting van het verlangen van het progressieve liberalisme de onmondige en ongeletterde massa de boodschap te brengen van een glorieus verleden, waarin de emancipatie van geest en volk al begonnen was.
Het verslag van de bijeenkomst op de openingspagina van het Algemeen Handelsblad stelt dan ook de haat en de verachting die men vóór de negentiende eeuw voor hem en zijn ideeën koesterde tegenover de waardering en eerbied waarmee hij in 1877 wordt bejegend. ‘Welk een vooruitgang!’ roept de schrijver juichend uit. Uit de daad een standbeeld op te richten spreekt ‘het verheffende bewustzijn dat eene natie welke haare groote mannen eert zich zelve eert’.
De maatschappij als kerk
Het initiatief tot het erecomité was gekomen van Johannes van Vloten (1818-1883). Deze domineeszoon ging geheel in lijn van de familietraditie in Leiden theologie studeren. Hij kwam echter in aanraking met de Bijbelkritiek, zoals deze in Duitsland aan het einde van de achttiende eeuw tot bloei was gekomen. Daarnaast raakte hij onder invloed van de linkse denkbeelden van filosoof Georg Hegel en kwam hij via de theoloog Friedrich Schleiermacher in contact met Spinoza.
Na zijn proefschrift over een nieuwtestamentisch onderwerp maakt Van Vloten in De Gids van 1848 ‘de ontkennende slotsom zijner godgeleerd-wijsgeerige studiën’ en de noodzakelijke ‘ontbinding’ van de theologie in wijsbegeerte, mens- en natuurkunde bekend.
Hij meende dat in de negentiende eeuw de houdbaarheidsdatum van zowel de taal van de christelijke godsdienst met woorden als ‘God’, ‘wonder’ en ‘opstanding’ als alle andere mythen verstreken is. Zij behoorden tot een stadium van de ontwikkeling van de mensheid dat voorbij was. Het religieuze en kerkelijke tijdperk, waarin de mens zich zulk soort voorstellingen kon permitteren, was definitief ten einde en de wetenschap verhindert dat de mens zich nog langer van dergelijke voorstellingen kon bedienen.
Geloof overbodig
Van Vloten trad uit de kerk en in een brochure schrijft hij: ‘Mijn kerk is de maatschappij, en mijne godsdienst vindt hare uitoefening in het leven zelf; geen mijner godsdienstige behoeften die daar niet bevredigd worden kan.’ In beginsel had volgens hem de kerk haar bestaansrecht verloren op het moment dat Spinoza de morele beginselen van Socrates en Jezus Christus filosofisch afgeleid heeft. Sinds hem is het geloof overbodig geworden en kan de mens op eigen kracht leven, dat wil zeggen zonder een bovennatuurlijke werkelijkheid aan te nemen.
Ter verspreiding van de spinozistische wereldbeschouwing richtte Van Vloten een cultureel tijdschrift op: De Levensbode. Op de titelpagina stond een Latijns citaat uit Spinoza’s tweede hoofdwerk, de Ethica: ‘Wijsbegeerte is levens-bespiegeling, geen doodsbetrachting.’ Na 1881 werd de titel van het blad De humanist. De reden van deze naamsverandering is dat nu de ‘liefdevollen en verstandigen mensch voor den Kristen in de plaats is gekomen. Het 1882e jaar der laatste, het 301e van Neerlands bevrijding van ’t roomsche en spaansche juk, is daarom het eerste der thans zich openende Menscheneeuwen.’
Vie de Jésus
Begin 1875 richtte Van Vloten een comité van zes personen op. Na de verspreiding van de circulaire werden overal in binnen- en buitenland steuncomités opgericht om fondsen te werven. In oktober was uit Groot-Brittannië ƒ 1225 en uit Zweden ƒ 965 ontvangen. Rotterdam kwam met ƒ 665 over de brug, Den Haag met ƒ 460 en Amsterdam met een schamele ƒ 240. Dit laatste bedrag wekte Van Vlotens verontwaardiging over zoveel lamlendigheid. Hij koos daarom Den Haag als plaats voor het standbeeld.

In 1877 was nog onvoldoende geld bijeen gebracht om een kunstenaar aan te zoeken. Toch wilde men het eeuwfeest niet ongemerkt voorbij laten gaan. De Franse filosoof Ernest Renan werd daarom gevraagd een feestrede te houden. De tekst werd door Martinus Nijhoff gedrukt en de opbrengst werd voor het standbeeld bestemd. Renan stamt uit een vrome katholieke familie en was bestemd voor het priesterschap. Maar net als bij Van Vloten vernietigde de idealistische filosofie van Hegel en Kant en de Duitse Bijbelkritiek het geloof van zijn kinderjaren. In 1863 verscheen zijn Vie de Jésus, dat een jaar later in het Nederlands onder de titel Wie was Jezus werd vertaald.
In deze Franse versie van David Friedrich Strauss’ eerdere Das Leben Jesu (1835) geeft Renan blijk van zijn geloof in een komende religie der mensheid: het universum was niet het product van een scheppende transcendente God, maar werd geregeerd door een alles bepalend inwendig principe in de Natuur. Met Hegel geloofde hij dat de mensheid in staat zal zijn de idee van humaniteit te verwerkelijken, dat wil zeggen een moraal van mensenliefde die op de rede gebaseerd is. Renan spreekt van ‘religie’, omdat de individuele mens zich vrijwillig bindt aan de almachtige Natuur. Deze ‘eeuwige’ religie moet men onderscheiden van historische religies als christendom en jodendom, want deze berusten op vooroordeel en dogma. Vanwege dit boek werd Renan als hoogleraar ontslagen, wat hem tot een held van de Europese vrijdenkers maakte.
Liefde tot God
Het geloof in zo’n redelijke religie projecteerde Renan in zijn toespraak op Spinoza. Hij ziet in hem een man die in zijn tijd het hoogste besef van het goddelijke had. Wanneer een voorbijganger het standbeeld zal zien, zal hij denken: ‘het is hier dat God het diepst gekend is’. Renan noemt Spinoza een ziener. Hij is een voorloper van de liberale theologie, omdat hij had aangetoond dat ‘het christendom al zijn luister kon bewaren zonder het bovennatuurlijke’.
Men kan Spinoza geen godloochenaar noemen, want ‘het recept dat deze zogenaamde prince des athées gaf om het geluk te vinden was de liefde tot God’. De verslaggever van het Algemeen Handelsblad merkte dan ook op: ‘Spinoza’s vrijdenken was geworteld in godsdienstzin die eeuwig en onmiskenbaar is.’ Volgens Renan heeft het verlies van het geloof in de christelijke God diep wonden geslagen, maar ‘het ideaal wankelt niet. God blijft in ons leven’. Hier is Spinoza een hoopgevend voorbeeld van. De plechtigheid werd besloten met de aanbieding aan de aanwezige Haagse wethouders van het meest bekende portret van Spinoza door Van Vloten, dat hij sinds de jaren veertig in eigen bezit had. Het werd geplaatst in het Haagse Gemeentemuseum waar het zich nog steeds bevindt.
In tegenstelling tot Van Vloten, die het woord God zelfs als overbodige concessie van Spinoza aan zijn tijdgenoten uit de Ethica wilde schrappen, bleef Renan dus wel het woord God gebruiken. Hoewel sommige toehoorders, aldus het verslag in De Nederlandsche Spectator, hier verontwaardigd over waren was Van Vloten dat niet. In De Levensbode vatte hij de rede in niet minder dan elf bladzijden samen – de oorspronkelijke rede telde dertig pagina’s. Beiden koesterden hetzelfde beeld van Spinoza als profeet van een nieuwe idealistische religie en als ziener van een mensheid die de kerkelijke verdeeldheid overwonnen heeft. Bij de uiteindelijke onthulling van het standbeeld in 1880 sprak Van Vloten dan ook onder de titel ‘Spinoza, de blijde boodschapper der mondige menschheid’.
Ondanks alle verschillen in het beeld blijkt dat Spinoza een werkelijk canoniek denker is. Al eeuwenlang weet zijn persoon en zijn denken mensen enthousiast te maken voor een filosofie die de menselijke rede centraal stelt, maar tegelijk uitgaat van het pijnlijke besef dat wij slechts een stofje zijn in een oneindige kosmos.
Bron
Dit artikel is gepubliceerd in Geschiedenis Magazine, nr. 4 2013. Auteur Henri Krop is als universitair hoofddocent Geschiedenis van de filosofie verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2002 publiceerde hij een geannoteerde vertaling van Spinoza’s Ethica en in 2013 Spinoza. Een paradoxale icoon van Nederland.