De life-history theory, die dit verband vanuit evolutionair oogpunt probeert te verklaren, veronderstelt dat een investering in vruchtbaarheid ten koste moet gaan in een investering in langlevendheid (onderhoud van het lichaam), en andersom. Muis en olifant hebben beide gelijk: ze hebben allebei evolutionair succes want ze bestaan al miljoenen jaren.
Volgens de life-history theory sturen de genen de wisselwerking aan tussen investering in vruchtbaarheid en investering in langlevendheid. Het immuunsysteem speelt hierbij een belangrijke rol. Een eenvoudig voorbeeld: een sterke immuunrespons voorkomt dat je doodgaat aan een infectie, maar verhoogt de kans op een miskraam door afstotingsreacties. Als je aangeboren immuunsysteem erg actief is, heb je dus meer kans om oud te worden én op een lager kindertal. Staat je afweersysteem niet op scherp, dan krijg je wellicht meer kinderen maar er zullen er ook meer overlijden aan infecties, omdat ze jouw luie afweersysteem hebben geërfd.
Levende populatie
Een theorie is maar een theorie zolang ze niet getoetst wordt. Bij dieren lijkt de life-history theory door experimenteel onderzoek wel bewezen, maar hoe zit dat bij mensen? “Experimenten met levensduur en voortplanting zijn bij mensen uiteraard niet toegestaan”, zeg Hans Meij (Ouderengeneeskunde). “Tot nu toe werd alle onderzoek op dit gebied bij mensen daarom gedaan met historische gegevens, zoals stambomen. Maar dan ontbreekt er biomedisch materiaal zoals bloed en dna.” De promovendus wilde de theorie daarom toetsen door een levende populatie te observeren. “In een ontwikkelde maatschappij zoals de onze is dat niet mogelijk, er zijn te veel verstoringen. Geboorteregeling is voor iedereen beschikbaar en zorgt ervoor dat bijna niemand heel veel kinderen krijgt. En goede zorg voorkomt dat mensen al jong sterven aan infecties.”
Meij week daarom uit naar Afrika. “Ik zocht een onderontwikkeld gebied met weinig medische zorg of geboorteregeling, waar toch een redelijke infrastructuur is – je wilt bijvoorbeeld niet in een oorlogsgebied zitten. Er mocht geen inteelt voorkomen, omdat dat de genetische analyses kan verstoren, en geen immigratie.” Uiteindelijk vond Meij wat hij zocht in het noordelijkste oosten van Ghana (de Upper-East Region, niet te verwarren met North-East). “Dit gebied lijkt door historici en politici vergeten; over mijn stam, de Bimoba, is nog nauwelijks iets geschreven. Upper-East Ghana is een twistgebied dat in bezit van allerlei landen was, met als gevolg dat het nog steeds niet echt ‘bij Ghana hoort’. Het landschap laat zich, zeker in de droge periode, omschrijven als een kale, gortdroge en bloedhete vlakte.”
Genen van 205 mannen
Onder deze primitieve omstandigheden wonen de Bimoba. Minstens 95 procent is analfabeet; er is nauwelijks medische zorg en geen geboorteregeling. Vanaf 2002 bezocht Meij de Bimoba jaarlijks, in totaal verkeerde hij er ongeveer een jaar. Hij bracht de stamverbanden en stambomen van hele dorpen in kaart. Dat resulteerde in een database van 25.000 mensen. “Er zat een stamboom tussen van acht meter lang.” Meij zette ter plekke een lab op, eerst alleen voor wangslijmvlies maar later ook voor bloed. Prof. dr. Peter de Knijff (Humane Genetica) onderzocht de genen van 205 mannen uit het dorp FarFar. Er bleek geen sprake van inteelt, en daarmee voldeed de populatie aan de voorwaarden voor het toetsen van de life-history theory.
Meij vroeg vervolgens aan 2460 moeders hoeveel kinderen ze hadden gekregen en hoeveel van hen nog leefden. De resultaten waren onthutsend: de overlevingskans van het nageslacht nam met vier procent af bij elk extra kind. Bij moeders met minder dan vier bevallingen overleefde meer dan 90 procent, terwijl dat bij moeders met twaalf of meer kinderen minder dan 50 procent was. “Je denkt misschien dat dat te maken heeft met armoede of voedselgebrek in grotere gezinnen”, zegt Meij direct. “Maar we hebben ook gekeken naar communale boerderijen, waarop meerdere gezinnen samenleven en alles delen – iedereen is daar dus even rijk. En ook op die boerderijen bleef het verband bestaan.”
Overigens vond Meij geen enkele Bimoba-vrouw die meer dan vijftien kinderen had gebaard. “Daar bovenop die berg zou een wonderbaarlijke vrouw leven met zestien kinderen – ik betwijfel of dat echt zo is. Toch zijn er in Europa vrouwen geweest die meer dan twintig kinderen baarden. Ik vermoed dat zulke vruchtbaarheid alleen tot volle wasdom kan komen in een samenleving die al een beetje ontwikkeld is.”
Van Antropoloog tot Ziekenhuismanager
De carrière van Hans Meij (1960) is geen alledaagse. Na zijn opleiding tot verpleegkundige studeerde Meij culturele antropologie, specialisatie medische antropologie en ontwikkelingsvraagstukken. De volgende switch in zijn loopbaan volgde met een masterstudie Ziekenhuismanagement. “Ik kwam hier in het LUMC terecht als interim manager”, vertelt Meij. “Na afronding van het project kwam de vraag wat ik nu wilde gaan doen. Ik wilde promoveren. De Raad van Bestuur gaf me daartoe de gelegenheid.” Meij kwam terecht bij prof. dr. Rudi Westendorp (Ouderengeneeskunde), die hij al kende via de scouting. Daar startte hij – naast zijn werk in het management, dat hij altijd is blijven doen – zijn onderzoek. Na twee jaar ontving hij een subsidie van NWO-Wotro (Wetenschappelijk Onderzoek in de Tropen). Meij promoveerde op 21 februari bij Westendorp op het proefschrift Testing life history theory in a contemporary African population. Intussen werkt hij voorlopig weer volledig als manager en zetten andere onderzoekers binnen Ouderengeneeskunde zijn onderzoek voort.
Immuunsysteem
Meij keek samen met collega Linda May ook naar de rol van het immuunsysteem. Een hoog afgesteld immuunsysteem biedt grotere overlevingskansen op jonge leeftijd, maar leidt in de oude dag tot meer chronische (auto-immuun)ziekten. Zij dienden bacteriën toe aan bloed van zowel Bimoba als Nederlanders en keken hoe het immuunsysteem reageerde. De onderzoekers bepaalden de bloedwaarden van de eiwitten tnf-α, dat wijst op activering van het immuunsysteem (pro-inflammatoir), en il-10, dat het immuunsysteem juist remt (anti-inflammatoir).
Bij Nederlanders bleek leeftijd geen enkel effect te hebben, maar oude Bimoba reageerden met meer tnf-α en minder IL-10 dan jonge Bimoba. Hoe kan dat? “Door de blootstelling aan infectieziekten sterven Bimoba met een zwak afgesteld immuunsysteem al jong. Op hoge leeftijd zijn er dan vooral nog mensen over met een sterk immuunsysteem.” In Nederland komen minder infecties voor en die zijn ook nog eens beter te behandelen; zo’n selectie als in Ghana vindt hier dus niet plaats. Al met al lijkt Meij’s onderzoek de life-history theory overtuigend te bevestigen.
Vaccinatieprogramma’s
De verwachting is dat door de komst van betere gezondheidszorg ook in onderontwikkelde gebieden uiteindelijk steeds minder mensen zullen sterven aan infectieziekten. “Nu al zie je dat er bij de jongste generatie Bimoba veel minder kindersterfte is dan je op grond van de gehele bevolkingsopbouw mag verwachten”, merkt Meij op. “Waarschijnlijk komt dat door de start van vaccinatieprogramma’s en het slaan van waterputten. Wat dat betreft ben ik net op tijd geweest.”
Hoe denkt Meij eigenlijk over puur wetenschappelijk onderzoek in zo’n arm gebied? “Ik zie geen bezwaar. De medisch-ethische commissies in Accra en in het lumc hebben ons protocol ook goedgekeurd. Kijk, de individuen die aan ons onderzoek hebben meegewerkt, schieten daar persoonlijk niets mee op. Maar dat geldt voor zoveel wetenschap. ‘Misschien hebben je kindskinderen hier ooit wat aan’, zei ik wel eens. Afgezien daarvan vind ik het haast kolonialistisch als wij hier beslissen dat je in arme landen geen onderzoek mag doen. En dat vond trouwens ook de Ghanese minister van Gezondheidszorg die ooit tegen mij zei: ’ Don’t you dare to exclude us from research!’”