In het tijdschrift Clinical Infectious Diseases publiceerden de AMC-onderzoekers de resultaten van een studie naar hepatitis B-infectie bij Nederlandse gezinnen die zijn uitgezonden naar Nigeria. Infectie met het hepatitis-B-virus (HBV) komt veel voor in Azië en in Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara. In Nigeria is naar schatting 78 procent van de bevolking geïnfecteerd voor het veertigste levensjaar.
HBV-infectie kan leiden tot geelzucht met een mogelijk fatale, acute leverontsteking. Hoewel de infectie niet altijd gepaard gaat met duidelijke, acute klinische symptomen, blijft ongeveer twintig procent van de geïnfecteerden jarenlang drager van het virus. Zij kunnen ook anderen besmetten. Mensen die drager zijn van het virus hebben op de lange duur een verhoogd risico op chronische leverontsteking en levercirrhose (verschrompeling van de lever), aandoeningen die kunnen uitmonden in leverkanker.
Er zijn drie routes bekend voor de overdracht van HBV: seksueel contact, moeder-kind contact bij de geboorte, en bloed-bloed contact, bijvoorbeeld bij transfusies of het gebruik van vuile injectienaalden. Westerse kinderen die met hun ouders meegaan naar een land waar HBV endemisch is, worden niet routinematig gevaccineerd. De kans dat zij hepatitis oplopen via een van deze routes is immers minimaal, zo is de gedachte. In Nederland vindt HBV-vaccinatie van expat-kinderen tegenwoordig wel plaats, onder meer op aandringen van Cobelens.
De groep Nederlanders waarbij de tropenarts onderzoek deed, bestond uit gezinnen van medewerkers van een zendingsorganisatie die in Nigeria aan evangelisatie en medisch ontwikkelingswerk doet. De eerste zendelingen van deze groep zijn in 1964 naar Nigeria vertrokken. In overeenstemming met het vaccinatiebeleid destijds waren alleen de gezondheidswerkers onder hen ingeënt. Bij een routinecontrole in het AMC bleek dat in één gezin niet alleen de beide ouders, maar ook drie van de vijf kinderen met HBV geïnfecteerd waren. Dat was de reden voor een systematisch onderzoek naar het voorkomen van HBV bij deze groep.
Hepatitis B virus Bron: Virology Lab, Katholieke Universiteit Leuvenwww.kuleuven.ac.be/rega/mvr/virpic.htm
Nieuwe besmettingsroute
Via de zendingsorganisatie spoorde Cobelens 192 niet-gevaccineerde zendelingen en gezinsleden op, die sinds 1964 in Nigeria hadden gewoond. Hun verblijf in het land varieerde van zes maanden tot tien jaar. Degenen die wilden meedoen met het onderzoek beantwoordden een vragenlijst over de periode in Nigeria en stonden een bloedmonster af. Cobelens: “De meesten van hen woonden inmiddels in Nederland, dus die konden we zonder probleem laten bezoeken door een verpleegkundige om bloed af te laten nemen. Het was lastiger bij de deelnemers die nog steeds in Nigeria woonden, maar we konden regelen dat ze werden bezocht door een arts van de zendingsorganisatie. Zo kwamen we uiteindelijk aan bloedmonsters en beantwoorde vragenlijsten van 124 deelnemers.”
Uit het bloedonderzoek bleek dat iets meer dan elf procent van de deelnemers met HBV geïnfecteerd was geweest: 5 van de 51 volwassenenRC en 9 van de 73 deelnemers die als kind in Nigeria woonden. Uit de antwoorden op de vragenlijsten bleek dat de helft van de veertien HBV-geïnfecteerden tenminste één aanval van geelzucht had gekregen. De andere zeven hadden nooit een reden gehad om te vermoeden dat ze het virus bij zich droegen. Uit nadere analyse van de ingevulde vragenlijsten bleek dat er slechts één kenmerk significant geassocieerd was met het voorkomen van HBV-besmetting van kinderen, en dat was tijdelijke adoptie van Nigeriaanse kinderen in de gezinnen. Cobelens: “Het kwam in de dorpen waar de zendelingen werkten regelmatig voor dat Nigeriaanse kinderen hun ouders verloren. In zo’n geval werden zij soms tijdelijk opgenomen door de gezinnen van de zendelingen. Als er na verloop van tijd een plaats vrijkwam in het weeshuis, of als er familieleden gevonden werden die voor de wezen konden zorgen, dan vertrokken ze weer uit het Nederlandse gezin.”
Tijdelijke opname van een Nigeriaans kind was voorgekomen in de gezinnen van elf van de veertien HBV-geïnfecteerden, dat is ruim zeventig procent. Bij de gezinnen zonder HBV-geïnfecteerden was in slechts een kwart van de gevallen een Nigeriaans kind geadopteerd. Uit verdere statistische analyse bleek dat het risico van HBV-besmetting ook groter werd naarmate de duur van de adoptie toenam. Ook het aantal Nigeriaanse kinderen dat tijdelijk in het gezin werd opgenomen, speelde een rol. “Onze conclusie is dat er directe overdracht van HBV heeft plaatsgevonden van de Nigeriaanse kinderen naar de Nederlandse. Kinderen kunnen elkaar dus infecteren. Misschien via speeksel of bij bloed-bloed contacten tijdens het spelen.”
Seksueel contact
Toch valt niet volledig uit te sluiten dat de kinderen via seksueel contact besmet raakten. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat zoiets in zeven gevallen zou zijn gebeurd zonder bekend te zijn geworden. Cobelens en zijn collega’s hadden er naar kunnen informeren in de vragenlijst. Dat zou echter een zinloze vraag zijn geweest, die alleen naar waarheid zou zijn beantwoord als er geen seksueel contact met de kinderen had plaatsgevonden. Bovendien waren van 5 van de 9 geïnfecteerde kinderen de vaders niet geïnfecteerd, zodat in die gevallen incest als infectiebron uitgesloten is.
Cobelens concludeert dat kinderen uit gezinnen die worden uitgezonden naar landen waar hepatitis B endemisch is, moeten worden ingeënt: “Er is een vaccin beschikbaar dat in 95 procent van de gevallen beschermt, en dat geen bewezen ernstige bijwerkingen heeft. Een tweede conclusie is dat niet ingeënte kinderen moeten worden onderzocht. Als ze drager van het virus zijn kunnen ze worden behandeld, zodat ze in veel gevallen het virus kwijtraken. Bovendien kan de directe omgeving dan worden gevaccineerd. Daarmee kunnen we veel toekomstige ellende voorkomen.”