Je leest:

“Dat kan grager!”

“Dat kan grager!”

De taal van Kabouter Wesley

Auteur: | 1 februari 2010

Vooral sinds ‘De Wereld Draait Door’ er in november aandacht aan schonk, is de Vlaamse strip en tekenfilm Kabouter Wesley ook in Nederland enorm populair. Wat maakt de opvliegende en onredelijke kabouter zo aanstekelijk? Volgens fan Guus Middag zit het ’m voor een groot deel in zijn taal.

Dit is een plaatje waar ik graag naar kijk. Een dolfijn wil vertellen dat er verderop in zee iets ergs is gebeurd met een schip met weeskinderen. Wat is er gebeurd? Het schip is gekapsijst, gekabzijs, nee gekapzeisd – afijn, kijkt u zelf maar even:

Jonas Geirnaert

Of ik kijk naar dit plaatje. Hier zien wij twee ambtenaren van de opruimingsdienst. Ze zijn op zoek naar varkens met varkenspest, maar verdoen hun tijd met taalkundige haarkloverijen. Een van de twee ambtenaren beweert dat hij het verschil kan horen tussen een d en een t aan het eind van een woord:

Jonas Geirnaert

Beide plaatjes zijn afkomstig uit de strip Kabouter Wesley, die tot halverwege 2009 wekelijks te vinden was in het Vlaamse blad Humo. Ze zijn getekend door Jonas Geirnaert (1982). Hij kan mooi tekenen, maar voor deze serie doet hij bewust weinig moeite. Plaatjes en belettering moeten er zo kinderlijk mogelijk uitzien. Wie is kabouter Wesley, de hoofdfiguur van de strip? Dit is hem:

Jonas Geirnaert

Kabouter Wesley draagt een puntmuts en een witte kabouterbaard. Hij woont in een klassiek kabouterhuisje: een rode paddestoel met witte stippen. Hij kan praten met planten en dieren, maar verder is er niets sprookjesachtigs aan zijn wereld. Er komen auto’s, vliegtuigen, telefoons, computers, televisies en robots in voor.

Ik ben een liefhebber van Kabouter Wesley. In een van de afleveringen krijgt hij bezoek van twee heren van de gelijkekansencommissie. Zij hebben te horen gekregen dat er “geen wijven meedoen in uw avonturen”. Dat kan kabouter Wesley niet ontkennen. “Ik vind wijven stom.” De mannen van de commissie zijn het daar wel mee eens, maar zij moeten zich nu eenmaal aan de regels houden. Er moeten dus wijven in, maar hoe kom je daaraan? Kabouter Wesley plaatst een advertentie, een ‘zoekertje’: “Wijven gezocht.”

Jonas Geirnaert

Even later meldt zich een vrouw bij de paddestoel van kabouter Wesley. “Goeiedag. Ik kom voor de vacature van wijf.” Hij laat haar binnen, maar wat moet hij met haar? Ze moet maar gaan “kuisen”. Op een volgend plaatje zien we haar met een stofzuiger in de weer. Het bevalt haar niets. “Ik kuis niet graag.” Maar daar is kabouter Wesley niet van gediend: “Dat kan grager!”, beveelt hij. En als dat niet helpt: “Allez, grager zeg ik!”

Opvliegend

Jonas Geirnaert is goed in zulke licht afwijkende, onthecht klinkende formuleringen. Hier zal de elegantie van de Vlaamse tongval ook wel een rol spelen. Ik lees nu eenmaal graag “ik zal op uw gerief letten” en “ik versta dat wel”, grager dan ‘ik begrijp dat wel’. En het is altijd mooi als Wesley een stok niet gaat halen om iemand een pak slaag te geven, maar “om u af te kloppen!”

De charme van Kabouter Wesley ligt voor een groot deel in de taal. Voor een ander deel in Wesley zelf, en dan vooral in zijn opvliegende en onredelijke karakter: frons op het voorhoofd, klaar om kwaad te worden en zijn boosheid eens goed bot te vieren. Maar ook dat gebeurt altijd in aanstekelijke zinnen. Wesley slaat graag iemand “op zijn muil”. In elke aflevering komt wel een ontploffing voor, gevolgd door een scheldkanonnade, meestal ingeleid door Wesleys oervloek “Godmiljaar!” Zien wij hem werken in de tuin, dan duurt het niet lang of hij barst los: “Ik háát werken in de tuin!” Zien wij hem druistig benen door bos en beemd: “Ik háát mooie wandelingen!” En gaat het een keer goed en zien wij hem op zijn gemak een berg af skiën, dan duurt het niet lang voordat hij tegen een berggeit op knalt – en ons vanuit het ziekenhuisbed kan melden, uit de grond van zijn hart: “Ik háát skiën!” (En de gewonde berggeit naast hem: “Ik háát u!”)

Onmogelijke overgangen

De avonturen van kabouter Wesley nemen altijd een vreemde wending. Er gaat iets mis, hij windt zich op, en dan gaat er nog veel meer mis. Gelukkig heeft hij een schepper die houdt van onmogelijke overgangen en onwaarschijnlijke ontsnappingen. Als de nood het hoogst is, is een krankzinnige redding nabij. Dat lijkt mij het ware, universele thema van deze strip: het gevecht van kabouter Wesley met de tijd en de logica.

Om de aanstekelijkheid ervan te laten zien, zal ik een van de strips navertellen. Maar eerst moet ik nog zeggen dat Kabouter Wesley sinds augustus 2009 ook verschijnt als tekenfilmpje van ruim een minuut, uitgezonden in de Vlaamse versie van het programma Man bijt hond, inmiddels ook te zien op YouTube. Door deze filmpjes is Wesley in korte tijd een populaire kabouter geworden met een miljoenenpubliek, voor alle leeftijden, in Vlaanderen en Nederland. Daar heeft het optreden van Jonas Geirnaert in De wereld draait door zeker aan bijgedragen. Geirnaert demonstreerde daarin hoe hij de teksten van kabouter Wesley inspreekt. Daarvoor moet hij zijn stembanden eerst even een half minuutje kapotschreeuwen om het kenmerkende gruizige timbre van de gekwelde kabouter te kunnen voortbrengen. Die stem wordt vaak geïmiteerd, vooral door scholieren. Aanstekelijk zijn ook de jengeldeuntjes van Klaus Wunderlich op zijn hammondorgel, die onder de filmpjes worden gezet. Ze geven nog iets extra nerveuzerigs aan de filmpjes, die door hun hoge tempo en informatiedichtheid toch al het uiterste vergen van de kijker.

Lotto

Op een dag zit kabouter Wesley in zijn luie stoel voor de tv. Hij kijkt naar de lotto-uitslagen en ziet dat de hoofdprijs van tien miljoen miljard is gevallen op lotnummer 1. Heel spijtig voor Wesley, want hij is in het bezit van lotnummer 2. Maar één cijfer verschil! Boos stapt hij naar buiten. Hij gooit zijn waardeloze lot op de grond. Een lief bloemetje langs de weg wenst hem opgewekt goeiemorgen. Maar Wesley slaat woedend een blaadje van de bloem af en voegt haar toe, in hoofdletters: “Spreek voor uzelf, nazibloem!”

Jonas Geirnaert

Daarmee is de toon gezet. Een vogeltje dat hem vrolijk goedemorgen toetjilpt, krijgt toegesnauwd: “Bakkes dicht, vuile teringlijster!” Met één beweging rukt hij het arme beest de snavel af. Meteen daarna doemt een soort hulk langs de kant van de weg op. Ook hij roept vriendelijk “goeiemorgen!” Wij houden ons hart vast, maar Wesley laat zich ineens van zijn lafste kant zien. Onderdanig groetend loopt hij de groene reus voorbij. Maar dan dient zich een verrassing aan. Een man van de lotto komt hem melden dat er “helaas een vergissing is gebeurd”. Het winnende getal is niet 1, maar 2. We zien de verbijstering in de ogen van kabouter Wesley. Hij roept eerst maar eens “Godmiljaar!” En daarna nog eens, in nog dikkere letters, als blijkt dat de hoofdprijs niet tien, maar honderd miljoen miljard bedraagt. Hij rent als een gek terug naar zijn huisje, om het weggegooide lottobiljet te zoeken.

Het lottobriefje is allang opgeraapt door het bloempje dat door Wesley zo honds geslagen werd. Zij heeft zich met het lot bij het lottokantoor gemeld en daar de honderd miljoen miljard in ontvangst genomen. Zij weet wel een leuke bestemming voor het geld: even later zien wij haar in een enorme tank naar de paddestoel van kabouter Wesley rijden. Zij wacht tot hij naar buiten komt, zegt opnieuw vriendelijk “goeiemorgen!”, richt de loop en geeft hem de volle laag.

De polies

Dit speelt zich allemaal af in iets meer dan een minuut. Het is grappig, maar inhoudelijk niet zo bijzonder. Het is een variant op de aloude wijsheid dat wie het laatst lacht het best lacht. De verrassing zit in de laatste tien seconden, waarin het verhaal razendsnel nog enkele typische Kabouter Wesley-wendingen neemt. Wesley, tussen het puin van zijn paddestoelhuisje, weet zowaar nog een dreigement uit te brengen. “Zot!”, roept hij het bloemetje toe, “mijn papa is wel polies he!” Het klinkt kinderachtig, uit de mond van een oude kabouter met baard. “Ja da zal wel”, smaalt de tankblom, “en mijn papa is Jezus.” De kabouter zal iets beters moeten verzinnen – maar zie: wat komt daar in de laatste seconden de hoek om gesneld? Een wagen van de polies! Met daarin de vader van kabouter Wesley! De polies kiest ongezien partij voor zijn zoon en veroordeelt het tankbloemetje tot een boete van honderd miljoen miljard. Binnen enkele seconden zijn de rollen weer omgedraaid.

Maar als kabouter Wesley op de valreep zijn poliesvader kan alarmeren, dan kan het tankbloemetje iets nog onwaarschijnlijkers: Jezus te hulp roepen. Er verschijnt een ongeschoeide man in beeld, in een lange jurk, met lang haar en een stralenkrans om zijn hoofd. “Stop met ruziemaken! Allemaal!”, roept hij in de ene seconde van zijn optreden. Vader en zoon Wesley en het tankbloemdochtertje buigen daarop deemoedig het hoofd.

Dit is wat je noemt een ‘deus ex machina’: een god die uit de lucht komt vallen om aan alle verwikkelingen een einde te maken. Een overwinning voor het pacifisme? Een typisch katholieke uitvlucht uit een lastige situatie? De troost van het absurde? Zo ver moeten we het bij Kabouter Wesley nooit zoeken. Waarschijnlijk wist Jonas Geirnaert niet meer hoe hij verder moest, terwijl er wel snel een slot moest komen. Dat probleem doet zich bij hem wel vaker voor – en vaak reikt de taal dan, door de nood gedwongen, vanzelf een mooie vondst aan. Zo laat hij in een andere aflevering het plaatje aan het einde maar gewoon zwart worden. Dan is, opeens, “de zon gesprongen”. Dichterlijk gezegd. In nog weer een andere aflevering dient zich deze meer prozaïsche afronding aan: “Boem! Iedereen is dood. Einde.”

Dit artikel is een publicatie van Genootschap Onze Taal.
© Genootschap Onze Taal, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 01 februari 2010
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.