Je leest:

Dag vogels, dag vissen

Dag vogels, dag vissen

Auteur: | 26 januari 2006

Planten en dieren sterven momenteel hard genoeg uit om van een ‘massa-extinctie’ te kunnen spreken. Houden we binnen een paar eeuwen niets meer over, wordt de aarde saai en kaal en is de mens dan nog het enige dat beweegt?

Liefhebbers van kaviaar maken zware tijden door: begin dit jaar verboden de Verenigde Naties de export (uit vooral Rusland en Iran) van alle kaviaar en andere producten van de steur. Want deze vis, die meer dan een ton zwaar en honderd jaar oud kan worden, staat op het punt voorgoed uit het zeebeeld te verdwijnen. In en rond de Kaspische Zee vindt de beluga-variant van deze vis zijn last stand. En dan te bedenken dat hij – althans een neef van de belugasteur – tot in de eerste helft van de vorige eeuw nog uitbundig in de Nederlandse wateren en voor de kust voorkwam. Er leveren er nu nog een paar een achterhoedegevecht in de Gironde in Frankrijk, maar overbevissing en vervuiling hebben de steur in ieder geval uit Nederland definitief verdreven. En dat geldt ook voor de zalm, de elft, de fint, de beekforel en de houting.

De Steur. Tientallen miljoenen steurvisjes worden jaarlijks uitgezet in de Kaspische Zee in de hoop de steur voor uitsterven te behoeden

Ze hebben iets van vuurwerk, de pagina’s in het Living Planet Report 2004 van het Wereld Natuur Fonds waarin de ontwikkeling in de dierendichtheid per soort sinds 1970 in grafieken staat weergegeven. Maar dan wel van een vuurpijl in zijn nadagen: vrijwel alle lijnen wijzen schuin naar omlaag. De index voor de 555 soorten landdieren waarvan de aantallen werden bijgehouden, liep over die periode van honderd in 1970 naar zeventig in 2000. Dat cijfer wordt dan nog geflatteerd door het feit dat de dieren in de gematigde klimaatzones enigszins op peil wisten te blijven; de index voor de landdieren in de tropen liep terug van honderd naar onder de veertig. Waarmee maar gezegd is dat er in de tropen minder dan half zoveel dieren rondlopen als dertig jaar geleden – in ieder geval van de soorten die zijn bijgehouden. Dat zijn allemaal gewervelde dieren, maar ze zijn niet alleen uitgekozen omdat die het grote publiek meer aanspreken. ‘Die dieren zitten bovenin de voedselketen’, zegt Miriam van Gool van het WNF. ‘Die zijn met kleinere aantallen, hebben een langere levenscyclus, hebben meer ruimte nodig om aan voedsel te komen en zijn daardoor de eerste die gaan. En die herstellen zich een stuk langzamer dan fruitvliegjes.’

Weinig opbeurender is het patroon dat zich aftekent voor de zoetwatervissen. Sinds 1970 werden 323 soorten gevolgd ; ze zijn nu ruim de helft minder in getal dan toen. De zeedieren – vissen, vogels, zoogdieren en reptielen die in en rond de zeeën en kustwateren leven – waren ietsje beter af: hun aantallen liepen met dertig procent terug. Voor de liefhebbers: de Pacifische zalm loopt op zijn laatste benen; zijn buurman de kabeljauw is al evenzeer fors in tal teruggelopen, maar nog niet zo erg als zijn Atlantische neven, waar nog geen twintig procent meer van over is. We hoeven alleen maar naar de prijs van de palingfilet te kijken om te kunnen vaststellen dat ook deze vis ernstig in zijn voortbestaan wordt bedreigd; maar gelukkig verkeert de haring weer in blakende welstand.

Geen teken van leven

In de tabellen die vervat zijn in de IUCN Red List spreken de cijfers al even klare en even sombere taal. In deze lijsten houdt de International Union for Conservation of Nature and Natural Resources bij hoe bedreigd de diverse planten- en diersoorten zijn in hun bestaan. Welnu: ruim een vijfde van de 5.416 door de wetenschap beschreven zoogdieren wordt aangemerkt als ’ critically endangered‘, ’ endangered’ of ’ _vulnerable_’ – wat wil zeggen dat ze een extreem hoog risico lopen in het wild uit te sterven (geldt voor 162 soorten), tot op zijn minst een hoog risico (587 soorten). Sinds 1996 is van 73 soorten zoogdier definitief afscheid genomen: ze zijn uitgestorven, wat wil zeggen dat er na intensief speurwerk geen teken van leven meer van ze vernomen is en dat er ‘geen redelijke twijfel meer bestaat dat het laatste exemplaar gestorven is’.

Voorts ernstig in hun voortbestaan bedreigd: ruim twaalfhonderd van de bijna tienduizend vogelsoorten, een derde van de 5.743 beschreven amfibiesoorten en bijna drie procent van alle 287.655 soorten beschreven planten. Als we een beetje mogen extrapoleren, zal het volgende rapport er nog een stuk somberder uitzien. Als je zo al die grafieken en tabellen naast elkaar ziet, is het moeilijk de gedachte van je af te zetten: nog even zo doorgaan en we houden niets meer over. Dan is de aarde weer woest en ledig -maar vooral ledig. Op die ene soort na, dan.

Populatie-index voor de landdieren, afgezet tegen de Living Planet index van alle diersoorten tezamen

Homo sapiens

Voor de terugloop onder de soorten flora en fauna zijn diverse oorzaken aan te wijzen, die evenwel alle naar één hoofdoorzaak doorverwijzen. Van alle soorten verkeert er immers in ieder geval één in blakende welstand: Homo sapiens is met meer dan ooit. De projectie is dat er in 2050 ruim negen miljard exemplaren van zullen rondlopen en vooral -rijden, vier maal zoveel als honderd jaar daarvoor. Het is ook aan deze schier ongebreidelde groei te danken dat de andere soorten het zo zwaar hebben. Want ruim zes miljard monden voeden, dat gaat niet zonder rotzooi, in ieder geval als je het op een prikje wil doen. Overexploitatie is dan ook een van de hoofdoorzaken van het uitsterven van al die andere soorten. Sommige volkeren lusten graag walvis, andere kabeljauw en paling, en hele volksstammen zijn dol op de eitjes van de steur. Zouden we die op een duurzame manier oogsten, dat wil zeggen: op zo’n manier dat de soort op een gezond peil in stand blijft, dan zouden we tot in lengte van dagen kunnen doorsmullen; maar we zouden wel meer voor al dat lekkers moeten betalen. En daar heeft niemand zin in.

Zeker zo’n belangrijke oorzaak is het verdwijnen – in ieder geval het verkleinen – van de natuurlijke habitats van al die soorten. Vooral het tropisch regenwoud, vruchtbaarste bodem voor alles wat leeft en bloeit, moet het zwaar ontgelden. Niet alleen wordt het woud in zijn geheel kleiner doordat er lustig op los wordt gekapt, het wordt ook in stukken opgehakt. Net als overigens tal van habitats elders in de wereld. Wat ooit één uitgestrekt natuurgebied was, waar plant en dier zich ongeremd doorheen konden bewegen, raakt nu versnipperd, waardoor overal subpopulatietjes ontstaan, die van elkaar gescheiden raken en, doordat ze elk met zo weinigen zijn, veel kwetsbaarder worden.

Bij dat alles doet ook de vervuiling zich gelden, ofwel direct, ofwel in de vorm van klimaatverandering door opwarming. Zelfs een geringe opwarming kan al vérstrekkende gevolgen hebben voor dieren. Zo lijkt de koolmees momenteel het slachtoffer te worden van het feit dat het voorjaar in Nederland inmiddels twee weken eerder begint. Koolmezen hebben altijd hun nest gebouwd en hun eieren gelegd precies op zo’n moment dat tegen de tijd dat het uitgekomen broedsel maximaal eten nodig had, de rupsen waar ze het van moeten hebben, het weligst tierden. Toen het voorjaar in de afgelopen decennia twee weken naar voren opschoof, schoof de rupsenpiek gewoon mee. Maar de mezen konden dat niet bijbenen, en wisten slechts drie dagen van het verschil goed te maken. Met als gevolg dat nu, op het moment dat de voedselbehoefte bij de koolmezen het grootst is, de rupsenpiek alweer voorbij is. De kwaliteit van het mezenbroedsel loopt daardoor sterk terug. En dat zal voorlopig wel zo blijven, constateerde bioloog Phillip Gienjapp, die eind vorig jaar op dit onderzoek promoveerde, want de snelheid van de klimaatverandering is vooralsnog groter dan de snelheid van de mogelijke evolutionaire aanpassing van de legdatum. Daarmee is de koolmees weliswaar niet uitgestorven, maar in Nederland en omstreken zullen we hem steeds minder zien. En dat is toch zonde.

Het voorjaar begint intussen drie weken vroeger en het koolmeesje kan dat niet bijbenen

‘Hoe klimaatverandering precies uitpakt, dat kunnen we niet overzien’, zegt Jacques van Alphen, hoogleraar dierenecologie te Leiden. ‘De gevolgen zijn soms heel onverwacht. Er is bijvoorbeeld een insectensoort waarvan de aantallen in toom worden gehouden door een parasiet. De opwarming is die parasiet te veel geworden,maar dat insect niet. Met als gevolg dat die insectenpopulatie explosief begon te groeien.’

Miljoenen soorten

Dat er momenteel een massa-extinctie gaande is, daarover zijn de meeste geleerden het wel eens. Alleen: hoe erg is dat? ‘Er zit een soort dynamiek in het uitsterven en ontstaan van soorten’, zegt Rolf Hoekstra, hoogleraar evolutionaire genetica te Wageningen. ‘Dat proces gaat met horten en stoten. Extincties horen bij het leven. Op grond van fossielen weten we dat er in de loop van de honderden miljoenen jaren tientallen massa-extincties zijn geweest. Zo’n 250 miljoen jaar geleden, aan het eind van het Perm, is negentig procent van alle soorten uitgestorven. Maar het leven herstelt zich, dat blijkt. Alleen heeft het wel honderd miljoen jaar geduurd voor de biodiversiteit weer op het oude peil terug was.

‘Wat niet wegneemt dat het uitsterven op het ogenblik heel hard gaat. En als je extrapoleert vanuit wat er de laatste vijftig jaar gebeurd is, gaat het zelfs vreselijk hard. Alleen: op menselijke schaal zie je dat nauwelijks. Ieder individueel mens zal in zijn leven maar weinig verandering zien.’

Dieren sterven momenteel met onrustbarende snelheid uit’, beaamt ook dierecoloog Van Alphen. ‘En dat zeggen we dan alleen al op grond van de soorten die beschreven zijn door de wetenschap – de geïnventariseerde soorten, zegmaar. Dat zijn er momenteel zo’n anderhalf miljoen. Maar we weten zeker dat er nog veel en veel meer soorten zijn. Een aantal jaren geleden hebben ze in het tropisch regenwoud een gigantische hoes gemaakt en die over één woudreus heengelegd, zodat die helemaal was ingepakt. Daarna hebben ze er een bedwelmend gas in laten lopen, waarna ze alle dieren die daarin zaten konden opvangen en inventariseren. Er bleken honderden onbeschreven soorten in te zitten. Extrapolerend heeft men toen geschat dat er over de hele wereld nog zo’n dertig miljoen onbeschreven soorten zouden moeten rondlopen en -kruipen. Later heeft men dit cijfer, op grond van soortgelijk onderzoek, bijgesteld naar tien miljoen. Toch nog heel wat.’

Dat er dan, zoals ruim een jaar geleden gebeurde, in één klap ruim tienduizend nieuwe soorten diepzeevis worden gevonden, is dan weinig verwonderlijk meer.

Populatie-index voor de zoetwaterdieren, afgezet tegen de Living Planet index van alle diersoorten tezamen

Nieuwe soorten

Er worden nieuwe soorten gevonden, maar er komen – en dat is heel wat anders – ook nieuwe soorten bij. De eerste groep bestond al,maar was ons alleen nooit opgevallen; de tweede groep bestond nog niet eerder, heeft zich afgescheiden van zijn voorvaderen en is voor zichzelf begonnen. Van een nieuwe soort spreek je als de leden van die soort succesvol met elkaar kunnen paren en niet met andere soorten. Nieuwe soorten komen niet uit de lucht vallen, ze vloeien voort uit bestaande soorten. Dat gaat op een paar manieren. Langs allopatrische weg vormen soorten zich doordat een groep leden van een bestaande soort ruimtelijk gescheiden raakt van de anderen. Al naar gelang de omstandigheden die ze in hun nieuwe habitat aantreffen, zullen de separisten zich aanpassen en dientengevolge veranderen. Net zo lang tot ze zo veel veranderd zijn dat ze niet meer kunnen paren met leden van de groep waar ze van afstammen: een nieuwe soort is geboren. Maar daar is dan wel een paar miljoen jaar overheen gegaan.

Om effectief gescheiden te zijn, hoeven groepen dieren overigens niet kilometers van elkaar verwijderd te zijn. Bij sympatrische soortvorming leeft de nieuw te vormen soort vlak langs de oerbroeders heen. Dierecoloog Van Alphen beschrijft hoe je dat proces zich kan zien voltrekken in het Victoriameer in Afrika, waar Leidse biologen van allerlei snit al sinds jaren intensief onderzoek doen: ‘Er leeft daar een vis, de furu, waarvan er inmiddels honderden soorten zijn, die allemaal dwars door elkaar heen leven. De vrouwtjes hebben het daar bij de selectie voor het zeggen. Die kiezen de mannetjes uit waarmee ze willen paren. De felst gekleurde mannetjes genieten de voorkeur, want felle kleuren zijn een teken van gezondheid. Het water is daar lichtgroen, dus als je als mannetje wilt opvallen, moet je niet groen zijn,maar ofwel naar de roodkant ofwel naar de blauwkant verschuiven. De naar blauw neigende mannetjes zijn in de loop van de evolutie in de bovenste laag van het water gaan leven, want daar valt blauw meer op. Zo zijn ze door selectie uiteindelijk helemaal erg blauw geworden. Rode mannetjes zitten dieper, want dat valt daar weer meer op.’

Zo zijn er in de loop van vijftienduizend jaar ruim vijfhonderd soorten ontstaan, elk weer aangepast aan ter plekke geldende micro-omstandigheden. Onderling kruisen doen ze alleen nog een enkele keer als de vrouwtjes in heel troebel water de huwelijkskandidaten niet meer uit elkaar kunnen houden. ‘Dit proces van seksuele sympatrische selectie gaat wél heel snel; de scheiding tussen de blauwe en rode soort heeft zich in honderd generaties voltrokken. De vraag is alleen hoe vaak die vorm van selectie voorkomt. Misschien is hij heel algemeen, misschien ook wel niet. We weten het niet.’

Populatie-index voor de zeedieren, afgezet tegen de Living Planet index van alle diersoorten tezamen

Altijd leven

Er mogen dan nieuwe soorten gevormd worden, in evenwicht is het proces van komen en gaan geenszins. Uitsterven kan in een mum van tijd gebeurd zijn, met de vorming van een nieuwe soort gaan door de bank genomen miljoenen jaren heen. En heel vele miljoenen jaren als je weer een soort van het niveau olifant of walvis zou willen krijgen. Lopen we dan toch het risico dat flora en fauna zo worden uitgedund dat er over een tijdje alleen nog maar mensen, brandnetels en kakkerlakken zijn? En dat daarna langzaam het licht uitgaat en er niets en niemand meer overblijft? Hoe erg is dat dan, zo’n massa-extinctie?

‘Ach, het ligt er maar aan op welke schaal je kijkt’, zegt Van Alphen. Wat er ook gebeurt, over dertig miljoen jaar zal het allemaal best wel weer meevallen. Maar we moeten kijken naar wat er nú gebeurt. De impact die de mens op de lange duur zal hebben op alles wat leeft, is moeilijk in te schatten. De mens is er immers pas zo kort. Maar we zijn wel hard aan het ingrijpen: het tropisch regenwoud wordt snel kleiner, de koraalriffen sterven af; en dat zijn toch dé grote bronnen van leven.’

Koraalriffen zijn een grote bron van leven

‘Tja, de mens is wel een soort plaag aan het worden, zou je kunnen zeggen’, beaamt Hoekstra. ‘Wij beïnvloeden heel ingrijpend de levensomstandigheden van andere soorten. Doordat wij kunnen nadenken en technologie hebben ontwikkeld, zouden we sturend kunnen optreden. In principe. Dat is nog nooit eerder vertoond. Wat het World Wide Fund for Nature (WWF) doet, is daar toch in feite al een voorbeeld van. Zo sturen we de kansen van andere soorten. Alleen weegt helaas het economisch gewin op de korte termijn zo zwaar.’

Geneticus Hoekstra kan een grijns niet onderdrukken als we hem de mogelijkheid van een doodse aarde voorleggen: ‘Een aarde zonder leven? Nee, dat is erg moeilijk voor te stellen. De aarde wemelt van het leven. Alleen al het aantal bacteriesoorten is niet te tellen. Ze leven diep onder het ijs van Antarctica en in kokendhete onderwatergeisers in de oceanen. Dat is niet kapot te krijgen. Als je op een schaal van honderden miljoenen jaren kijkt, zal er altijd weer uitbundig leven ontstaan. En wat er na zo’n massa-extinctie terugkomt, is vaak totaal anders dan wat er was. Er ontstaan dus allerlei kansen voor ongekende nieuwe levensvormen. Zelfs al zou je met alleen maar bacteriën en microscopisch kleine plantjes en diertjes beginnen. Zouden daarnaast een paar zoogdieren het uitsterven overleven, dan zou dat al weer een stuk harder opschieten. En als de mens zo’n massa-extinctie zou overleven, zou hij zelfs, gezien de technieken die we nu onder de knie beginnen te krijgen, de nieuwe natuur voor een deel richting kunnen geven. In feite doen we dat al lang, door gerichte kruising, gericht fokken en genetische modificatie. Het potentieel voor diversificatie zit er zeker in.

‘Nee, als je op een schaal van honderden miljoenen jaren kijkt, zou je denken: wat zal je je drukmaken? Op die schaal hoeft uitsterven je geen zorgen te baren. Maar kijk je naar nú, dan zijn er natuurlijk morele en vooral esthetische bezwaren. Het zou toch jammer zijn als al dat moois om je heen zou verdwijnen. Het zou erg saai worden.’

Dit artikel is een publicatie van Intermediair.
© Intermediair, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 26 januari 2006
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.