Het doel van het TNO-onderzoek was destijds meer te weten komen over de acute gevolgen van blootstelling de straling die gebruikt werd bij de behandeling van ernstige ziekten als leukemie. Patiënten met deze aandoeningen worden bestraald om de activiteit van het immuunsysteem te onderdrukken, zodat getransplanteerd beenmerg niet wordt afgestoten. Bij het TNO-onderzoek werden twee typen straling gebruikt: neutronenstraling en röntgenstraling. Na de bestraling kregen de apen hun eigen beenmerg geïmplanteerd dat tevoren was verwijderd. Negen van de neutronenbestraalde dieren en twintig röntgenbestraalde apen werden na de behandeling in leven gelaten, waarna Broerse ze onder zijn hoede nam om een indruk te krijgen van de lange termijn gevolgen van de ingreep.
Hij vergeleek de ontwikkeling van tumoren bij de dieren met die bij 21 niet-bestraalde apen. De behandeling leidde tot een duidelijke verhoging van het risico van het ontstaan van nieuwe tumoren. De waargenomen risicoverhoging was vergelijkbaar met wat bekend is uit studies bij Japanse overlevenden van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Broerse: “Er was geen medisch geschoolde blik nodig om te zien welke apen bestraald waren en welke niet. Ik ben van huis uit fysicus, en ik weet niet veel van geneeskunde, maar ook ik kon het duidelijk zien. De bestraalde apen waren magerder, hadden een doffere vacht, leden aan diarree, kortom, ze waren niet in een optimale conditie.”
Grijze staar
De meeste nieuwe tumoren ontstonden in de nieren en de botten. Daarnaast vonden Broerse en zijn collega’s ook tumoren in bloedvaten, zenuwen en epitheelweefsel. De bestraalde dieren gingen veel eerder dood dan de controleapen: gemiddeld leefden ze na de bestraling op driejarige leeftijd nog zo’n tien jaar voordat ze afgemaakt moesten worden. De controledieren werden twintig tot dertig jaar oud. Acht van de negen neutronenbestraalde apen en tien van de twintig röntgenbestraalde apen hadden tenminste één kwaadaardig gezwel. In de controlegroep kwamen veel minder tumoren voor. De weefsels van de dieren zijn na hun dood ook op andere schade dan tumoren onderzocht. Uit deze post-mortem analyses bleek dat bestraling ook leidt tot een verhoogd risico van onder meer cataract (grijze staar) en beschadiging van het weefsel van de darmwand.
Apen en mensen
Wat is de relevantie van deze onderzoeksuitkomsten voor menselijke patiënten? Broerse: “Bij totaal-lichaamsbestraling moet het immuunsysteem effectief worden uitgeschakeld. De stralingsdoses die daarbij worden gebruikt zijn vergelijkbaar met de doses waaraan onze apen onderworpen zijn. We schatten de verhoging van het levenslange risico van een nieuwe tumor na een dergelijke dosis op 60 tot 80 procent boven op het risico van mensen die niet bestraald zijn.”
Polikliniek
Zulke secundaire tumoren zijn niet zomaar aan de bestraling toe te schrijven, zegt de kinderarts, want soms gaat het om ziekten die van zichzelf al een hoger risico op kanker geven. “En wat nog meer invloed heeft: naast bestraling komt er vrijwel altijd chemotherapie aan te pas. Ook dat verhoogt de kans op tumoren, met name in de slijmvliezen. Dat klinkt erg, maar je moet je wel realiseren dat die secundaire tumoren goed te behandelen zijn en dat de patiënten zonder beenmergtransplantatie allemaal zouden zijn overleden.” Hij geeft cijfers: in een grote internationale studie waar zijn subafdeling aan meedeed, was na tien jaar bij 3,5 procent, en na vijftien jaar bij 12,8 procent van de patiënten een secundaire tumor gevonden. De grootste risicofactoren waren onderdrukking van het immuunsysteem met cyclosporine en de ontwikkeling van graft-versus-hostziekte, waarbij het nieuwe beenmerg het lichaam aanvalt.
Broerse concludeerde dat regelmatige screening na bestraling nodig is. “We houden de late effecten van de behandeling inderdaad goed in de gaten”, zegt Egeler. “Sinds twee jaar hebben we daar een specifieke polikliniek voor. Dr. Dorine Bresters heeft dit aandachtsgebied onder haar hoede. Naast allerlei andere late effecten screent zij patiënten na totaal-lichaamsbestraling en beenmergtransplantatie regelmatig op het eventueel ontwikkelen van secundaire tumoren, zodat we op tijd kunnen beginnen met behandelen.”