De REA heeft als grootste probleem met het huidige kabinetsbeleid dat het mogelijk leidt tot grote budgetoverschrijdingen. ‘Het kabinet en haar nieuwe plannen (de zogenaamde ’zes pijlers’) spelen in op het creëren van een warm gevoel, terwijl moeilijke dossiers waarin gevestigde belangen een hoofdrol spelen vooral de woningmarkt, de arbeidsmarkt, de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenen onaangeroerd blijven.’
‘De woningmarkt is geen markt…’
De woningmarkt van het slot
Volgens de REA is het grootste probleem op de woningmarkt dat er te weinig woningen worden gebouwd. Dit drijft de prijzen nodeloos op. De overheid heeft veel invloed op de woningmarkt: ‘Wie zijn licht over de Nederlandse woningmarkt laat schijnen, komt al snel tot één conclusie: de woningmarkt is geen markt, maar een bestuurlijke verdelingsmachine. Het ontwarren van de Gordiaanse knoop aan regelingen, wetten, publieke geldstromen, corporaties, huurders, toezichthouders en belanghebbenden lijkt een complexe taak. Dat valt echter reuze mee, zolang je in het achterhoofd houdt dat de Nederlandse woningmarkt niet inherent complex is, maar dat zij complex is gemaakt’ (REA, 2006, p. 2). De REA doet de volgende drie aanbevelingen:
1) Een verdere versoepeling van de regelgeving rond bouw en ruimtelijke ordening. Door een minder restrictief ruimtelijk ordeningsbeleid komen meer bouwlocaties beschikbaar. Daardoor daalt de schaarstepremie in de prijs voor bouwgrond en kunnen makkelijker betaalbare woningen worden gebouwd. Een en ander met oog voor milieuwetgeving en normen op het gebied van fijnstof- en geluidsoverlast.
2) Huurliberalisering met een ruime overgangsregeling voor bestaande gevallen, met koopkrachtcompensatie via de belastingen gericht op de laagste inkomensgroepen. Zonder liberalisatie zal de vraag altijd het aanbod blijven overtreffen, omdat huurders blijven zitten waar ze zitten en omdat bouwen niet aantrekkelijk is. Het feit dat de bouwproductie momenteel op een naoorlogs dieptepunt zit, spreekt boekdelen.
3) Een gelijk speelveld voor woningcorporaties en andere marktpartijen. De vermogenspositie van woningcorporatie is riant, en huurliberalisering zou de vermogenspositie alleen maar verder verbeteren. Dit grote vermogen brengt onaanvaardbare risico’s voor verkwisting en oneigenlijk verbruik van het geld met zich mee.
Welbeschouwd zijn er twee reële opties denkbaar om een gelijk speelveld introduceren. Ten eerste: ruimere mogelijkheden voor de verkoop van corporatiewoningen, waarbij de verkoopopbrengst wordt afgeroomd door de overheid. De feitelijke bewoners van sociale huurwoningen komen voor een groot deel niet overeen met de beoogde doelgroep van de corporaties. Schattingen geven aan dat het percentage bewoners dat buiten de doelgroepdefinitie valt varieert van 31 tot 67 procent.
Verkoop van corporatiewoningen heeft twee effecten: (a) een groter aanbod van koopwoningen voor starters en mensen met een smalle beurs; en (b) vrijmaking van middelen bij afroming door de overheid, die gebruikt kunnen worden voor belastingverlaging.
Ten tweede zou men woningcorporaties de keus kunnen geven: ofwel binnen het stelsel blijven met strikte regulering en toezicht, ofwel uittreding uit het sociale bestel, met afroming van het vermogen door de overheid. De analyse van publieke belangen op de woningmarkt laat zien dat er geen noodzaak is voor directe interventie van de overheid in de woningmarkt.
Waar de overheid wel een directe verantwoordelijkheid heeft voor de huisvesting van specifieke groepen (psychiatrische patiënten, gehandicapten, etc.), daar kan zij die diensten vaak beter op de markt inkopen. Deze conclusie impliceert voor een zo gelijk mogelijk speelveld voor alle partijen die op de woningmarkt actief zijn.
‘Sluiten van bedrijven gaat gepaard met weemoed, maar zijn niet persé slecht…’
Innovatie en de arbeidsmarkt
De Nederlandse open economie verandert net als andere economieën danig van structuur. Hoe soepeler arbeid (en kapitaal) kan bewegen binnen de economie des te beter, aldus de REA. ‘Bedrijfssluitingen gaan gepaard met weemoed, maar zijn niet persé slecht zolang een economie maar de veerkracht heeft om nieuwe ondernemingen en nieuwe banen te creëren.’
Deze visie is nauw verbonden met het advies van de REA over innovatie en economische groei. Volgens de REA hebben Nederland en de West-Europese landen na de Tweede Wereldoorlog hun welvaart vooral laten groeien door imitatie en minder door eigen innovatie.
Nu zit Nederland echter te dicht bij de technologieleiders om nog veel van deze strategie te kunnen verwachten. Ze moet daarom zelf innovatief en leidend zijn. De kracht van Nederland (haar comparatieve voordeel) in het globaliserende economische krachtenveld zit in kennisintensieve producten en diensten. Economische groei kan daarom met name bereikt worden door kennisintensieve innovatie te stimuleren. De raad ziet hiervoor drie manieren:
1 de overheid moet niet zozeer de huidige winnaars (gevestigde, succesvolle bedrijven) stimuleren of bepaalde sleutelgebieden aanwijzen om te steunen. De overheid moet brede steun geven aan ‘de uitdagers’. Het gaat dan om bijvoorbeeld om kleine ondernemingen, hoog opgeleiden immigranten en buitenlandse investeerders. Het voorspellen van welk bedrijf of welke technologie succesvol zal zijn in de toekomst is vrijwel onmogelijk. De overheid moet nieuwe activiteiten stimuleren en een klimaat creeëren van bewust en weloverwogen risico’s nemen.
2 De overheid moet regels en subsidies schrappen die technische vooruitgang belemmeren. Hierbij denkt de raad onder andere aan betere interactie tussen universiteit, hoger onderwijs en bedrijven. Universiteiten en hogescholen zouden hiervoor meer vrijheid moeten krijgen.
3 Directe investeringen in onderwijs, onderzoek en ontwikkeling. Het gaat dan volgens de raad om een impuls van 10-15 miljard Euro, van overheid en bedrijfsleven samen. De overheid zou dat geld o.a. kunnen vinden door veel terughoudender om te springen met investeringen in infrastructuur.
Een bijzondere adviesclub
De Raad van Economisch Adviseurs (REA) helpt de Tweede Kamer met gevraagde en ongevraagde adviezen over financieel-economische zaken die het maatschappelijk belang raken. Een bijzondere club dus: wetenschappers met directe toegang tot de kapiteins van het Nederlandse economische schip.
De club bestaat uit zes Nederlandse wetenschappers, met overigens veel buitenland ervaring. Voorzitter is prof.dr. C.G. Koedijk (Erasmus Universiteit). De raad heeft verder prof.dr. S.C.W. Eijffinger (Universiteit Tilburg), prof.dr. Eric Bartelsman (VU Amsterdam), prof.dr. A. van Witteloostuijn (Rijksuniversiteit Groningen) en prof.dr. J. Hartog (Universiteit van Amsterdam) als leden. Dr. H.P. van Dalen van de Erasmus Universiteit is secretaris van de REA.
Prof. Kees Koedijk is voorzitter van de REA