Je leest:

Blind voor kleurenblindheid

Blind voor kleurenblindheid

Auteur: | 6 mei 2008

Tijdens een tekenles op school een ezel groen kleuren en trots vermelden dat dit een echte ezelkleur is? Of tijdens een fietstochtje met pap en mam een kwartier moeten zoeken naar een bruine koe in het weiland om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat de koe wel een erg goede schutkleur heeft? Het overkomt kleurenblinde kinderen maar al te vaak en voor de ouders vormen deze komische misverstanden de eerste aanwijzing dat hun zoon of dochter geen onderscheid kan maken tussen sommige kleuren.

Kleurenblindheid, oftewel Daltonisme, werd in 1794 voor het eerst beschreven door John Dalton. Deze beroemde wetenschapper, die verantwoordelijk was voor het opstellen van de atoomtheorie en belangrijk werk deed aan gasdruk, kon zelf slecht rood en groen onderscheiden. De term kleurenblindheid is dus eigenlijk een verkeerde benaming. De meeste kleurenblinden kunnen wel degelijk kleuren zien, maar hebben moeite met het onderscheiden van een aantal kleuren.

John Dalton was zelf ook kleurenblind en dacht dat dit kwam door een blauwe verkleuring van het glasachtig lichaam in zijn oog. Om deze theorie te testen, gaf Dalton opdracht om na zijn dood zijn ogen te verwijderen en te onderzoeken. Van een blauwe verkleuring bleek echter geen sprake.

Kleuren zien

Baby’s worden kleurenblind geboren. Pas na vier maanden begint het vermogen om kleuren te onderscheiden zich te ontwikkelen. Voor het zien van kleuren is licht nodig. Licht wordt uitgezonden in verschillende frequenties die wij kunnen waarnemen als aparte kleuren. Het netvlies van het menselijk oog bevat twee typen lichtgevoelige cellen; staafjes en kegeltjes. Staafjes kunnen geen kleuren onderscheiden, maar zorgen ervoor dat we bij weinig licht toch nog vormen kunnen waarnemen in grijs en zwart-wit tinten.

Van de kegeltjes zijn er drie verschillende soorten die elk een andere lichtgevoeligheid hebben. De kegeltjes waarmee we blauw kunnen waarnemen, absorberen licht met een golflengte van ongeveer 443 nanometer. Voor het zien van groen absorberen andere kegeltjes een golflengte van ongeveer 544 nanometer. En de laatste kegeltjes absorberen licht met een golflengte van 570 nanometer, waardoor we rood kunnen zien. Bij elke kleur die we zien, worden alle kegeltjes in meer of mindere mate geactiveerd waardoor we uiteindelijk 7 tot 10 miljoen kleurtinten kunnen onderscheiden.

Een mens heeft drie verschillende soorten kegeltjes, die elk een andere lichtgevoeligheid hebben: rood, groen en blauw. Doordat deze kegeltjes in meer of mindere mate geactiveerd worden, kunnen we uiteindelijk 7 tot 10 miljoen kleurtinten onderscheiden.

Afwijkingen in kleuren zien: Rood/groenkleurenblindheid

Wat wij kleurenblindheid noemen is meestal een vorm van anomale trichromatopsie. Dit betekent dat alledrie de kegeltjes gewoon werkzaam zijn, maar dat de gevoeligheid van één van de kegeltjes iets verschoven is. Een verschuiving van de gevoeligheid van het groene kegeltje (deuteranomalie) is de meest voorkomende vorm. Slechts 1 op de 250 vrouwen heeft deze vorm van kleurenblindheid, terwijl het bij mannen maar liefst in 1 op de 12 gevallen voorkomt. Dit opvallende verschil kan verklaard worden door de erfelijkheid van kleurenblindheid.

Genen die coderen voor het groene kegeltje liggen op het X-chromosoom, één van de twee geslachtschromosomen. Vrouwen hebben altijd twee van deze X-chromosomen, terwijl mannen een X- en een Y-chromosoom hebben. Als een vrouw één X-chromosoom erft waarop het gen voor het groene kegeltje is gemuteerd, wordt zij draagster. Ze is zelf niet kleurenblind, maar kan dit wel aan haar kinderen doorgeven. Pas wanneer een vrouw van haar vader én moeder een kapot X-chromosoom krijgt, is zij zelf kleurenblind. Omdat een man maar één X-chromosoom bezit, is hij direct kleurenblind als hij van de moeder een kapot X-chromosoom erft.

Voorbeeld van geslachtsgebonden overerving, zoals dat ook bij kleurenblindheid het geval is. De moeder is in dit geval draagster (heeft het gen voor kleurenblindheid op een van de X-chromosomen, maar is zelf niet kleurenblind) en de vader is gezond. Een zoon die van de moeder het kapotte X-chromosoom erft, is kleurenblind (50% kans). Een dochter die van de moeder het kapotte X-chromosoom erft, is draagster (deze kans is ook 50%).

Hetzelfde geldt voor roodkleurenblindheid (protanomalie), wat overigens veel minder vaak voorkomt. De genen die coderen voor de rode kegeltjes liggen dan ook vlak naast de genen die coderen voor de groene kegeltjes op het X-chromosoom. Dit betekent dat tijdens de vorming van geslachtcellen (meiose) vermenging van deze genen ontstaat. Wanneer dit onregelmatig gebeurt, kan een dochter twee verschillende X-chromosomen krijgen. Op het ene chromosoom liggen dan bijvoorbeeld normale groene en rode kegeltjes, terwijl op het andere chromosoom een normaal rood kegeltje en een verschoven groen kegeltje liggen. Dit betekent dat deze vrouw vier kleuren kan zien (tetrachromatopsie), namelijk groen, rood, blauw en een verschoven kleur groen.

Afwijkingen in kleuren zien: Blauwkleurenblindheid

Blauwkleurenblindheid (tritanomalie) is veel zeldzamer dan rood/groenkleurenblindheid. Dit komt doordat het gen voor de blauwe kegeltjes niet op een geslachtchromosoom ligt, maar op een van de 22 normale chromosomen. De kans dat er afwijkingen ontstaan in deze genen is veel minder groot dan op de geslachtchromosomen.

Naast het verschuiven van de gevoeligheid van kegeltjes, is het ook nog mogelijk dat kegeltjes helemaal niet werkzaam zijn. Bij achromatopsie is geen enkel kegeltje werkzaam en deze mensen zien dan ook alleen zwart-wit beelden. Als twee van de drie kegeltjes het niet doen, is er sprake van een vorm van monochromatopsie; men ziet slechts één van de drie basiskleuren. Bij dichromatopsie is een van de drie kegeltjes niet werkzaam, waardoor er twee kleuren zichtbaar zijn.

De wereld door de ogen van iemand die helemaal geen kleuren kan zien. Voor iemand met achromatopsie is de wereld een zwart-wit tv.

Het testen op kleurenblindheid

Of iemand kleurenblind is, is gemakkelijk visueel te testen. De bekendste kleurenblindheid test is de test van Ishihara. De test is geschikt om afwijkingen in het zien van de kleuren rood en groen vast te stellen. Beperking van de test is dat het moeilijk is om te achterhalen welke vorm van kleurenblindheid er precies in het spel is. Ook is de test minder geschikt voor kinderen tussen de 4 en de 6 jaar en voor analfabeten. Dit omdat in een wirwar van gekleurde stippen gezocht moet worden naar een cijfer of letter. Voor deze groepen bestaat er wel een variant die gebruik maakt van vormen in plaats van cijfers of letters.

De American Optical-Hardy (ook wel de Rand en Rittler-test) is de meest uitgebreide test. Naast afwijkingen in het zien van rood en groen, kan er ook worden bepaald of iemand blauwkleurenblind is. En met deze test is het zelfs mogelijk om de sterkte van de afwijking vast te stellen. Door het principe van het zoeken van kleurige figuren tegen een grijze achtergrond, is deze test geschikt voor alle proefpersonen.

De Ishihara test voor kleurenblindheid. Voor mensen die gewoon kleur kunnen zien, is in het linker rondje in oranje het getal 2 te zien. Mensen die rood niet kunnen onderscheiden, zien hetzelfde rondje zoals weergegeven op het middelste plaatje. Op het rechter plaatje is het beeld te zien dat iemand heeft die niet goed groen kan zien.

Problemen van kleurenblindheid

Een kleurenblind kind vertrouwt in het algemeen erg op leren. ‘Ik zie deze kleur wel als groen, maar iedereen noemt het bruin.’ Op die manier kunnen verschillende groentinten toch onderscheiden en benoemd worden als de ‘juiste’ kleur. Maar in sommige situaties worden kleurencombinaties door niet kleurenblinden onhandig gekozen en is het voor kleurenblinden onmogelijk om iets te zien. Dit geeft veel problemen in het onderwijs, maar zorgt bijvoorbeeld ook voor gevaarlijke situaties in het verkeer.

Neem nou stoplichten. Voordat werd afgesproken dat rood boven zit en groen onder, zorgden deze verkeersregelaars voor heel wat verwarring bij kleurenblinden. Hetzelfde speelt op dit moment met seinen bij spoorwegovergangen. De tint van het rode signaal valt voor vele kleurenblinden weg tegen de achtergrond van de zwarte omkapping van het sein. Bij een spoorwegovergang zonder spoorbomen kunnen hierdoor levensgevaarlijke situaties ontstaan.

Onderwijs in de lagere klassen

Kleurenblinde kinderen hebben op school vaak moeite om mee te komen. Dit ligt niet zozeer aan de slimheid van de kinderen, als wel aan de lesmethoden die gebruikt worden. In de lagere groepen maken leerkrachten vaak gebruik van kleurige leerspelletjes (zoals mini-loco) en puzzels en zijn er dikwijls kleuropdrachten (zoals: kleur alle vogels groen). Wanneer kleurenblinde kinderen dit fout doen, omdat zij de kleuren niet duidelijk genoeg kunnen zien, worden opdrachten vaak onterecht fout gerekend.

Mini-loco is een leerspelletje waarbij woorden die iets met elkaar te maken hebben, moeten worden verbonden. Als een kind dit goed uitvoert, ontstaat op de achterkant van de puzzel een kleurig patroon. Kleurenblinde kinderen kunnen dit patroon vaak moeilijk zien, waardoor zij niet kunnen controleren of alle woorden goed waren verbonden.

Onderwijs in de hogere klassen

In de hogere klassen zetten de problemen met kleurherkenning zich verder voort. Veel leerkrachten gebruiken (met name bij taalonderwijs/ontleden) verschillende kleuren krijt op het schoolbord, zodat elk zinsdeel zijn eigen kleur krijgt. Voor de meeste kleurenblinden geven rood, groen en bruin krijt de grootste problemen. En wat te denken van kaarten in atlassen en grafieken in schoolboeken? Het verschil tussen wegen (vaak rood/oranje) en weilanden (groen) is voor kleurenblinde leerlingen heel moeilijk te zien. En in grafieken lopen vaak veel lijnen door elkaar. Als een rode en groene lijn naast elkaar lopen, ziet een kleurenblinde leerling geen verschil. Sinds een aantal jaar wordt de Cito-eindtoets die in groep 8 wordt gemaakt al uitgegeven in een speciale versie voor kleurenblinden.

Beroepskeuze

Mensen die kleurenblind zijn, kunnen in hun beroepskeuze beperkt worden. Zo wordt het voor kleurenblinden bijvoorbeeld afgeraden om te gaan werken in de vervoersector (treinmachinist, chauffeur) of elektricien. In deze beroepen kunnen gevaarlijke situaties ontstaan als kleuren niet goed kunnen worden onderscheiden. Zo is het essentieel dat een chauffeur kan zien waar de scheiding tussen een rode fietsstrook en de doorgaande weg zich bevindt. En een elektricien moet wel de juiste kleuren stroomdraadjes met elkaar zien te verbinden. In andere beroepen kunnen kleurenblinden juist uitblinken. Het is bijvoorbeeld bekend dat kunstschilders als Vincent van Gogh en Herman Brood kleurenblind waren. Zo’n andere visie kan in dat geval juist hele aparte en creatieve kleurcombinaties opleveren.

Een kleurenblind persoon kan niet alle beroepen even goed uitoefenen. Zo kan een kleurenblinde chauffeur slecht het verschil zien tussen de grijze rijbaan en een rode fietsstrook (vergelijk het plaatje hiernaast maar eens met het plaatje hieronder), wat voor gevaarlijke situaties kan zorgen.

Er zijn in Nederland meer kleurenblinden dan de meeste mensen denken. Het is dan ook verwonderlijk dat er in vele toepassingen nog weinig rekening wordt gehouden met kleurenblinden, al gaat dit steeds beter. Simpel door het kiezen van de juiste kleurencombinaties kan een hoop leed of overlast voorkomen worden. Als de huidige verbeteringen de komende jaren doorzetten, krijgen kleurenblinden uiteindelijk dezelfde kansen en mogelijkheden als mensen die gewoon kleur zien.

Dit artikel is een publicatie van NEMO Kennislink.
© NEMO Kennislink, sommige rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 06 mei 2008
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.