Je leest:

Bijensterfte

Bijensterfte

Auteur: | 19 september 2009

Bijenvolken stierven dit jaar weer bij bosjes. Is het een samenspel van factoren dat de insecten de das omdoet, of is er toch één hoofdschuldige? Bionieuws duikt dieper in twee belangrijke bedreigingen voor de Apis mellifera.

Varroamijt doet bijenvolken de das om…

Lege raten, met soms nog een paar bijenlijkjes op de bodem van de kast. Dat is wat imkers regelmatig aantreffen als ze hun nestkasten openen om te zien hoe hun bijenvolken de winter zijn doorgekomen. Verdwijnziekte, bijensterfte of colony losses noemen experts het verschijnsel; over de precieze oorzaken ervan doen de wildste verhalen de ronde (zie kader).

Vast staat dat sinds ongeveer tien jaar Europese en Amerikaanse imkers vaker volken verliezen dan voorheen. Dat ongeveer 10 procent van de volken na de winter verdwenen is, is normaal, aldus de Wagenings bijenonderzoeker Tjeerd Blacquière. De koningin kan bijvoorbeeld na een lang leven van eieren leggen bezweken zijn, of een volk heeft besloten te gaan zwermen. Maar de voorjaarssterfte is in Nederland de afgelopen jaren niet lager geweest dan 15 procent, met uitschieters naar 30 procent.

In de ogen van Blacquière is er één grote schuldige aan te wijzen voor al dit leed: de varroa-mijt. Deze Varroa destructor is een spinachtige van ruim een millimeter groot, die zich uitsluitend kan voortplanten op het broed van bijen. De mijt is oorspronkelijk alleen een parasiet van de Indische honingbij, maar stapte enkele decennia geleden ook over op de Europese honingbij. En in tegenstelling tot zijn Aziatische verwant is de Europese bij niet of nauwelijks zelfstandig in staat de varroamijt afdoende te bestrijden.

Vrouwtjesmijten liften mee op volwassen bijen, waar ze zich voeden met hun lichaamssappen. Meer schade richten ze aan door hun eitjes te leggen in de broedcellen van de bijen, waarna de jonge mijtjes voedingsstoffen aan de ongeboren bijenlarven onttrekken. Die komen dan zwak of misvormd uit de cel, en kunnen bovendien geïnfecteerd zijn door een van de virussen die varroamijten met zich meedragen. Bijenvolken die besmet zijn met varroa raken zo eerst verzwakt en kunnen er uiteindelijk aan bezwijken, aldus Blacquière.

Met het oprukken van de varroamijt zag hij ook de volkssterfte toenemen. Een direct causaal verband is moeilijk aan te tonen. Wel wijzen verschillende onderzoeken bijvoorbeeld op de aanwezigheid van virussen in dode bijen, wat een indirecte aanwijzing is voor de vector varroa.

Maar veel mensen willen volgens Blacquière niet aan de varroaverklaring. ‘Imkers zeggen: “We bestrijden die varroamijten toch, dus dat kan de oorzaak niet zijn.” Maar ze doen het niet goed.’ In perioden dat een bijenvolk geen broed heeft, zitten alle varroamijten op de bijen die op de raat rondlopen. Dat is het volgens Blacquière het moment om de mijten te bestrijden met oxaalzuur. Dat kan bijvoorbeeld verneveld worden op de bijen, waardoor voor mijten giftige kristallen achterblijven op de bijenlijven. Wel tot 98 procent effectief, aldus Blacquière.

Ook als er wel broed in de raat zit, moeten imkers Varroa aanpakken. Dat kan bijvoorbeeld met thymol, dat werkzaam wordt als het verdampt in de bijenkast. Dat kan in perioden dat bijen veel warmte produceren. Blacquière: ‘Daarmee moet je halverwege augustus klaar zijn, terwijl we in september een piek zien in de bestrijdingsmiddelenverkoop. Dat zegt wel wat over hoe goed de middelen worden toegepast in de praktijk.’

Dat de imkerpraktijk soms weerbarstig is, bevestigt ook Jeroen Vorstman, bedrijfsleider van het Bijenhuis in Wageningen, tevens het hoofdkantoor van de Nederlandse Bijenhouders Vereniging. Zo weet hij dat imkers worstelen met de juiste doseringen van de bestrijdingsmiddelen. ‘En ze vergeten ook nog wel eens nacontrole te houden. Als je bestrijding de eerste keer niet voldoende effect gehad heeft, moet je hem herhalen.’ Daarnaast, weet hij, zijn er nog steeds imkers die bestrijdingsmiddelen gebruiken die allang niet meer zijn toegestaan. ‘Daar zijn de mijten al resistent tegen geworden, dus zin heeft dat niet.’

Blacquière: ‘Het probleem in Nederland is dat we alleen hobbyimkers hebben. Sinds de voorlichting voor land- en tuinbouwsectoren is afgeschaft, moeten die zelf hun kennis op peil houden. Voor een amateursector is dat moeilijk.’ Toch ziet hij de toekomst van de imkerij in Nederland zonnig in. ‘Als we de imkers ervan weten te doordringen dat ze varroabestrijding serieus moeten aanpakken, redden die volken het wel.’

… maar vlak ook de insecticiden niet uit

6.377 kilogram imidalcoprid werd er vijf jaar geleden in Nederland gebruikt. Dat klinkt niet veel, vertelt Jeroen van der Sluijs, maar vier nanogram van het insecticide is al voldoende om een bij te doden, en van 0,1 nanogram raakt haar navigatie verstoord. En het gebruik van deze en andere neonicotinoïden neemt alleen maar toe, vertelt hij. Tijd om te stoppen met het gebruik ervan, vond hij: bijna 28 duizend mensen ondertekenden al de petitie die hij daartoe in het najaar hoopt aan te bieden aan de Tweede Kamer.

Van der Sluijs houdt zich als universitair docent aan de Universiteit Utrecht bezig met het beoordelen van risico’s van problemen met meerdere factoren. Bijensterfte valt daaronder, vindt hij, maar één oorzaak acht hij zeer zorgwekkend: het sterk toenemende gebruik van neonicotionoïden.

Midden jaren negentig werden de eerste van deze breed werkende insecticiden geïntroduceerd in Frankrijk. Het zijn zeer persistente zenuwgiffen die aangrijpen op neurotransmitters van insecten. Bij mensen en de meeste andere dieren doen ze dat vrijwel niet. Bijzonder is dat de middelen systemisch werken: planten waarvan de zaden zijn gecoat met het middel, nemen het op in hun sapstroom; het is in zeer lage concentraties dodelijk voor insecten die eten van onderdelen van de plant – ook van het stuifmeel. De halfwaardetijd van de meeste neonicotinoïden is meer dan 160 dagen, aldus Van der Sluijs, waardoor ze het grootste deel van het groeiseizoen hun werking behouden. En als planten de middelen al afbreken, kunnen er metabolieten ontstaan die nog giftiger zijn voor insecten.

Andere oorzaken

Amerikaans vuilbroed betekent een gewisse dood voor een volk, maar volgens Jeroen Horstmans van de Nederlandse Bijenhouders Vereniging zijn uitbraken daarvan relatief zeldzaam. Door goede hygiënemaatregelen kunnen imkers de sporenvormende bacterie goed in bedwang de houden.

Directe straling van mobiele telefonie zou bijen volgens de Indiase onderzoeker Sainudeen Pattazhy dusdanig desoriënteren dat ze hun kast niet meer kunnen terugvinden. Dit zou vervolgens leiden tot een snelle dood van het volk. Een onderliggende wetenschappelijke publicatie dook tot dusverre niet op. Tjeerd Blacquière kent wel een Duits onderzoek waaruit bleek dat bijen in de nabijheid van een draadloze telefoon na het foerageren minder goed thuiskwamen. ‘Maar dat heeft niemand kunnen repliceren.’

Het gaat goed met de natuur in Nederland, toch baart het aantal drachtplanten voor honingbijen de experts zorgen. Het voedselaanbod op ’s lands akkers blijft namelijk te eenzijdig. Van der Sluijs: ‘In een bloeiend maïsveld kunnen bijen heel veel pollen vinden, maar als na een paar weken de bloei voorbij is, is het een woestijn voor ze.’ Bovendien, weet Blacquière, is maïspollen geen optimale voedingsbron voor bijen: ‘Mensen doen vaak alsof bijen precies weten welk voedsel het beste voor ze is. Dat is helemaal niet waar: ze eten gewoon het pollen dat het makkelijkst bereikbaar is. Uit Frans onderzoek is gebleken dat volken zich soms wel tot 80 procent met maïspollen voedden.’ Een beetje maïspollen is niet erg voor bijen, legt hij uit, maar omdat het een paar essentiële aminozuren mist, moeten ze wel hun dieet aanvullen met andere pollensoorten om niet te verhongeren. Bovendien bevat maïspollen relatief weinig eiwit. Een beter akkerrandenbeleid, zoals al ingezet door LNV-minister Verburg, zorgt voor meer diversiteit en verlengt de duur van het bloeiseizoen, en is dus gunstig voor bijen.

De microsporied Nosema ceranae is een soort schimmelinfectie die vaak gevonden wordt in bijenvolken getroffen door de verdwijnziekte. Nosema kan bijen binnen acht uur het leven kosten. Evenals Varroa is de parasiet afkomstig van de Aziatische honingbij en overgestapt op de Europese honingbij. In 2007 werd Nosema voor het eerst in Nederland aangetoond.

De vergrijzing van imkers in Nederland, ten slotte, zorgt niet voor dode bijenvolken, maar kan op den duur wel het einde van de sector betekenen. Jeroen Horstmans ziet echter een opleving in het aantal nieuwe imkers. ‘Bijenhouden is bij uitstek iets wat je gaat doen als je wat meer tijd krijgt. De vergrijzing van de Nederlandse bevolking is wat dat betreft juist gunstig voor ons.’ En misschien, gokt Blacquière, komt er binnenkort wel weer een imkerhype. ‘Volkstuinieren is ook opeens hip geworden; die dingen kunnen raar lopen.’

De gevolgen van de introductie in Frankrijk bleken desastreus voor bijen, aldus Van der Sluijs: de honingproductie in gebieden waar het middel werd toegepast, ging sterk omlaag en imkers merkten dat hun bijen vreemd gedrag gingen vertonen. Ze bewogen zich trillend, hun dansen waren verstoord en er was een sterk verhoogde volkssterfte.

Uiteindelijk verbood de Franse overheid imidacloprid bij de teelt van zonnebloemen en maïs. Ook in andere Europese landen is het middel voor bepaalde teelten verboden. In Nederland is dat niet het geval: het gebruik van neonicotinoïden vertienvoudigde tussen 1995 en 2004. De afgelopen jaren heeft het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden de toelating van imidacloprid opnieuw verruimd: een groot deel van de akker- en tuinbouwgewassen mag er nu mee behandeld worden.

Van der Sluijs is het met deze toelating niet eens. De beoordeling van de risico’s gebeurt nog op basis van criteria die zijn opgesteld voor niet-systemische middelen, vertelt hij. ‘Dat is niet meer bruikbaar. De toelatingsinstantie erkent dat de huidige toelatingstests niet garanderen dat systemische middelen veilig zijn voor bijen. Er is toegezegd dat de procedure aangepast zal worden, maar dat gaat nog jaren duren. Er moet sneller iets gebeuren.’

Vooral vanuit de glastuinbouw komt het middel in ruime mate in het milieu terecht, weet Van der Sluijs. Hij laat tabellen en kaartjes zien met het aantal keren dat de oppervlaktewaternorm voor imidacloprid overschreden is. Het Westland en het gebied rond Aalsmeer springen eruit: op veel plekken is de norm er met een factor van duizenden overschreden. Dan de percentages bijensterfte in 2008: ook hier zijn Zuid-Holland en Flevoland koplopers, met een volkssterfte van rond de 50 procent.

De associatie is overduidelijk en komt ook naar voren uit andere onderzoeken, vertelt Van der Sluijs. Ook blijkt het verband uit Duitse en Franse praktijkvoorbeelden. In het Duitse Baden-Württemberg stierven in 2008 twaalfduizend bijenvolken door een verkeerd toegepaste neonicotinoïde op zaden van chemieconcern Bayer. Het bedrijf betaalde een schikking, overigens zonder schuld te bekennen. Wetenschappers stelden achteraf wel vast dat het insecticide de oorzaak was van de sterfte.

Wel is het ook hier moeilijk om een direct causaal verband tussen volkssterfte en insecticiden te leggen. ‘De werkzame concentratie van de middelen is zo laag dat je duur parts per billion onderzoek moet doen om aan te tonen of een bij eraan gestorven is’, aldus Van der Sluijs. Bovendien zijn er ook binnen de gebieden waar veel neonicotinoïden worden gebruikt, altijd imkers met weinig sterfte. Dat wijst erop dat er meerdere factoren een rol spelen bij de bijensterfte, denkt Van der Sluijs. Twee factoren kunnen bijvoorbeeld elk afzonderlijk geen verhoogde volkssterfte geven, terwijl dat wel zo is als ze tegelijkertijd optreden. De gelukkige imkers hebben misschien een gevarieerder pollenaanbod in de buurt en daardoor gezonde, goed doorvoede volken met weinig infecties. ‘Die kunnen een stootje hebben.’

Bij mieren is aangetoond dat blootstelling aan neonicotinoïden de vatbaarheid voor plagen met een factor tienduizend verhoogt. Neonicotinoïden worden gebruikt in mierenlokdozen met een dosering die zo gekozen is dat mieren er niet acuut aan dood gaan, maar het gif meenemen naar het nest. Daardoor verzwakt het nest en sterft uiteindelijk het hele volk aan ziekteverwekkers. Bij honingbijen verwacht Van der Sluijs een vergelijkbaar verband.

Varroa is bijvoorbeeld al vijfentwintig jaar aanwezig in Nederland, maar pas de laatste zes jaar slaat de mijt keihard toe, precies de periode dat het gebruik van neonicotinoïden explosief steeg. Een direct verbod op de middelen is wat hem betreft dan ook hard nodig. ‘Tachtig procent van de planten op aarde is afhankelijk van bestuivers voor de voortplanting en evolutie, doordat insecten bestuiving over grote afstanden mogelijk maken. En 35 procent van wat we eten is afhankelijk van bijen en andere bestuivers, veevoer meegerekend. In China worden perenbomen in bepaalde regio’s al handmatig bestoven. Daar gaan ze twaalf keer per jaar met een gifspuit over de boomgaarden heen: dan houd je niet veel bijen over.’

Dit artikel is een publicatie van Bionieuws.
© Bionieuws, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 19 september 2009
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.