
Bent u nog uitgescholden voor ‘onbehouwen vlegel’, ‘lomperik’ of ‘ongeciviliseerd wezen’, de laatste tijd? De kans is klein, zo blijkt uit onderzoek van Jan Pieter van Oudenhoven. Nederlanders schelden vooral graag genitaal georiënteerd (lul, klootzak) of met ziektes (kankerlijder, teringlijder); met een vermeend gebrek aan beschaving slaan ze elkaar nauwelijks om de oren. In veel andere Europese landen doen ze dat wél: ‘maleducado’, ‘agenes’, ‘malappris’, en ‘cham’ komen in respectievelijk het Italiaans, Grieks, Frans en Pools hard aan. Nederlanders onderscheiden zich van andere Europeanen, concludeert Van Oudenhoven. Hij beschouwt het als een aanwijzing dat er wel degelijk zoiets bestaat als een Nederlandse identiteit.
Maar er is meer. Van Oudenhoven bracht in kaart wat zo’n tweeduizend migranten in Nederland typerende eigenschappen van de Nederlanders vinden. De nieuwe Nederlanders oordelen opmerkelijk eensgezind, zo ontdekte hij. ‘De’ Nederlander is ongastvrij, heeft nauwelijks ontzag voor autoriteit, praat ongegeneerd over seks en heeft aan een half woord nooit genoeg: we zeggen liefst alles recht in elkaars gezicht. Voor veel migranten zijn dat verdraaid lastige eigenschappen om over te nemen, meent Van Oudenhoven. Lachend: ‘Iets minder openlijk over seks praten, of iets beleefder doen tegen gezagsdragers, is niet zo heel moeilijk. Wat mínder beleefd doen dan je ouders je hebben bijgebracht, is heel wat lastiger aan te leren.’

Wonderlijkste eigenschap
Dat we van migranten verwachten dat ze assimileren, zich aanpassen aan de Nederlandse samenleving en hun eigen identiteit afleggen, is misschien nog wel de wonderlijkste Nederlandse eigenschap. Van Oudenhoven: ‘Dat is een rare tegenstelling: we weten nauwelijks waaruit de Nederlandse identiteit bestaat en tóch blijven we verschillen benadrukken. Al zijn je opa en oma hier ooit naartoe gekomen uit Turkije of Marokko, en ben je zelf in Nederland geboren en getogen, je krijgt altijd de vraag waar je éigenlijk vandaan komt. In de Verenigde Staten ben je al drie weken na aankomst een Mexican-American of een Afghan-American.’
Wie van migranten eist dat ze zich meteen een Nederlandse identiteit aanmeten, heeft van culturele identiteiten niet veel begrepen, meent Van Oudenhoven. ‘Dat gaat per definitie langzaam. Uit de geschiedenis is geen enkel voorbeeld bekend van een plotse verandering van identiteit.’ Pogingen de Nederlandse identiteit vast te pinnen met canons en strikte gedragsregels, beschouwt de hoogleraar als een achterhoedegevecht. ‘Of je nou een hand schudt of een kleine buiging maakt om iemand te begroeten – wat maakt dat nou toch uit? Sommige columnisten en politici vergroten zulke symbolische kwesties uit tot een onoverkomelijk probleem. Maar als je bij elkaar in de straat woont of je werkt bij hetzelfde bedrijf, dan kom je erachter dat je zo prima met elkaar kunt omgaan.’

Positieve signalen
Toch zijn er landen waar integratie veel beter lijkt te gaan dan in Nederland. Van Oudenhoven: ‘Canada loopt in sommige opzichten op ons voor. Maar vergeet niet dat ze daar altijd een selectief toelatingsbeleid hebben gevoerd. Vooral wie geld had of goed was opgeleid, kwam het land binnen. Wij hebben grote groepen laagopgeleide Turken en Marokkanen met een andere taal en godsdienst naar ons land gehaald. Een grotere tegenstelling in culturen bestond er nauwelijks. En dan isoleerden we de kinderen van onze gastarbeiders aanvankelijk ook nog, omdat we meenden dat ze na verloop van tijd ‘terug’ zouden gaan. Die schok moeten we nog altijd te boven komen.’

Instituut voor Integratie en Sociale Weerbaarheid Hoe kan er een sociaal weerbare samenleving gecreëerd worden waarin de perspectieven en identiteiten van verschillende culturele groepen geïntegreerd zijn en deze groepen prettig met elkaar samenleven? Met deze vraag houdt het instituut voor Integratie en Sociale Weerbaarheid (ISW) zich bezig. Het multidisciplinaire onderzoek van het ISW sluit direct aan op vragen die leven bij praktijkinstellingen.
Langzamerhand ziet Van Oudenhoven het integratieproces in Nederland echter vooruit gaan. Dat de koran in de vertaling van Kader Abdolah een bestseller is, dat er in Amsterdam een poldermoskee staat waar mannen en vrouwen samen bidden, dat vrijwel elke Nederlander weet wat het Suikerfeest en de ramadan zijn en dat we ons bezoek niet meer automatisch de deur uitzetten als om zes uur de aardappels op tafel komen – het zijn allemaal positieve signalen, meent hij.
Uit recent onderzoek van Van Oudenhoven blijkt dat moslims, christenen en nietgelovigen in Nederland dezelfde deugden belangrijk vinden. Van Oudenhoven: ‘We verwachtten dat moslims veel meer waarde zouden hechten aan gehoorzaamheid en kuisheid dan christenen en niet-gelovigen. Maar ál onze respondenten zetten sociale deugden bovenaan hun toptien: dus respect, zorgzaamheid, openheid en liefde.’ Een aanwijzing dat het met de integratie de goede kant op gaat, meent Van Oudenhoven. ‘Kennelijk masseren Nederlandse instituten als het onderwijs, de buurt, en het verenigingsleven ons om allemaal dezelfde waarden belangrijk te vinden.’