Migratiepolitiek in België
De migratiepolitiek in beide landen kent een verschillende geschiedenis. De migratiepolitiek van België was in de decennia na de Tweede Wereldoorlog gericht op het binnenbrengen van buitenlandse werknemers via gastarbeiderprogramma’s. Sinds de migratiestop in de jaren zeventig is de permanente migratie van buiten de Europese Unie beperkt tot gezinshereniging en asiel.
Het mag dan ook niet verwonderen dat de jaren negentig gekenmerkt werden door illegale migratie en oneigenlijke gebruik van de asielprocedure. Dit heeft onder andere geleid tot een relatief grote groep uitgeprocedeerde asielzoekers en mensen zonder papieren. De eenmalige regularisatie van januari 2000 heeft die druk niet kunnen wegnemen. Ondanks de recente interne en externe druk om de grenzen meer open te stellen voor migratie is daarover in België geen politieke consensus.
België heeft er bijvoorbeeld voor gekozen om de arbeidsmarkt tot 1 mei 2006 niet open te stellen voor de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Daarna is er een overgangstermijn ingezet, waarbij deze regel handhaaft werd, maar de procedure wel versoepeld werd voor een aantal zogenaamde knelpuntberoepen. Het openstellen van de arbeidsmarkt voor laaggeschoolde migratie uit landen buiten de Europese Unie is hier dus zeker nog niet aan de orde.
Migratiepolitiek in Spanje
Spanje was daarentegen traditioneel gezien zelf een emigratieland. Het sluiten van de West-Europese grenzen in 1973 heeft een halt toegeroepen aan de massale emigratie van Spaanse werkkrachten. Door de groeiende economie in de tweede helft van de jaren tachtig en vooral de jaren negentig werd Spanje een belangrijk immigratieland. Onder druk van de Europese Unie, waartoe Spanje wilde toetreden, heeft zij echter haar grenzen moeten sluiten.
Het beleid van scherpe grenscontroles stond in sterk contrast met de behoefte aan arbeidsmigranten voor de Spaanse economie. De prille wetgeving kende echter een aantal openingen. Er was bijvoorbeeld geen visumplicht voor bepaalde Latijns-Amerikaanse landen, en er was zwakke grenscontrole langs de kustlijn en bij de Spaanse enclaves Ceuta en Melilla in Marokko.
Dit leidde ook in Spanje tot de aanwezigheid van grote groepen arbeiders zonder papieren. Om dit toch enigszins te kunnen reguleren, om de uitbuiting en marginalisatie van mensen zonder papieren tegen te gaan, alsook om belastingen op hun arbeid te kunnen heffen, heeft Spanje voor een pragmatische aanpak gekozen met het doorvoeren van zes opeenvolgende regularisaties (1986, 1991, 1996, 2000, 2001, 2005). Daarnaast maakte een jaarlijks quotum per sector het mogelijk om in het buitenland werknemers te zoeken voor moeilijk in te vullen vacatures.
In de praktijk werd dit systeem vaak gebruikt om al aanwezige mensen zonder papieren te regulariseren. Deze aanpak wekte veel kritiek van Europese partnerlanden, die vermoedden dat regularisaties een stimulans vormen voor de toestroom van nog meer mensen zonder papieren. Naast de regularisaties werden er bilaterale akkoorden gesloten met zes belangrijke herkomstlanden van migranten (Roemenië, Bulgarije, Ecuador, Colombia, Dominicaanse Republiek en Marokko), om vast en seizoensgebonden personeel en stagiairs aan te werven.
De verschillen in migratiebeleid hebben zodoende noch in België noch in Spanje geleid tot het tegenhouden van de instroom van mensen zonder papieren. In beide landen vindt men in de meest achtergestelde buurten van de grote steden, maar soms ook op het platteland, grote aantallen mensen die illegaal in het land verblijven.