In gesproken taal zit geen strikte scheiding tussen woorden zoals de spaties in geschreven taal. Dat merken wij, volwassen taalgebruikers, alleen als we naar een gesprek in een vreemde taal luisteren. Het proefschrift van neuropsychologe Valesca Kooijman gaat in op de vraag wanneer baby’s leren om woorden te onderscheiden en hoe ze dat dan doen.
Dit spectrogram is een visuele weergave van de gesproken zin ‘De HOMmel vliegt van bloem naar bloem’. Op twee plaatsen in de zin is een korte stilte te zien, maar tussen het merendeel van de woorden is geen pauze zichtbaar. De woorden zijn aaneengeschakeld uitgesproken en overlappen elkaar zelfs gedeeltelijk. Het einde van het ene woord is verweven met het begin van het volgende woord.
Hoewel taalonderzoek bij baby’s al wel vaker gebruik maakte van EEG-waarnemingen, ging dat onderzoek altijd over losse woordjes waarin bijvoorbeeld werd gemeten of een baby het verschil tussen klanken hoorde. Kooijman is de eerste die baby’s liet luisteren naar hele zinnen. Dat is heel wat realistischer: baby’s horen vaker zinnen dan losse woorden. En uit dat aanbod leren ze toch die woordjes die ze rond hun eerste verjaardag beginnen te zeggen.
Omdat baby’s niet kunnen vertellen over wat ze horen, moeten de onderzoekers slimme manieren verzinnen om er achter te komen wat hun proefpersonen al kunnen en wat ze bijleren. Kooijman begon met EEG-metingen bij een groep baby’s van tien maanden. Uit gedragsstudies was al bekend dat kinderen van die leeftijd reageren op klemtoon – een goede indicatie voor woordbegin in het Nederlands, waarin de meeste woorden eerst een sterke en dan een zwakke klemtoon hebben. Kooijman trainde haar jonge proefpersonen door ze een nieuw woord te laten horen. Daarna luisterden de baby’s naar zinnen waarin dat woord voorkwam. De EEG-metingen lieten een ander patroon zien voor de juist aangeleerde woordjes in de zinnen dan voor onbekende woordjes in de zinnen. Deze resultaten laten zien dat kinderen een woordje al heel snel in gesproken taal kunnen terugvinden op basis van het klankpatroon. Van de betekenis hebben ze immers nog geen idee.
Hiermee had de promovenda van het Nijmeegse Baby Research Centre the proof of principle in handen.
Deze grafiek laat hersensignalen zien, gemeten bij kinderen van tien maanden. Het begin van de signalen komt overeen met het begin van de gekleurde woordjes in de zinnen die erboven staan. De blauwe lijn geeft de reactie weer op het eerder gehoorde ‘hommel’, de rode lijn die op het onbekende ‘serre’ in de zin ‘die serre bij het restaurant is mooi’. Duidelijk is te zien dat de lijn van ‘hommel’ er vanaf circa 350 milliseconde anders uitziet dan de reactie op ‘serre’. Dit geeft aan dat er een verschil in verwerking is tussen de twee woordjes en dat de kinderen dus in staat zijn het eerder gehoorde woordje in een zin terug te vinden.
En zo werd het mogelijk om ook bij jongere kinderen – die in gedragsstudies naar woordherkenning nog geen sjoege geven – te kijken naar de hersenactiviteit. Valesca Kooijman herhaalde het experiment met kinderen van zeven maanden. De EEG-patronen van de baby’s komen overeen met die van de oudere kinderen!
‘Het laat weer eens zien dat het begrip van taal ver voorloopt op de productie van taal’, zegt de promovenda, die haar onderzoek deed in het F.C. Donders Centre. Daar is de EEG-afdeling van het Baby Research Centre van de Radboud Universiteit gevestigd. ‘Je ziet dat ze druk aan het leren zijn, voordat ze taal actief gebruiken.’
Het onderzoek laat ook zien dat de combinatie van gedragsonderzoek en neuro-imaging een heel vruchtbare is. ‘Je hebt beide nodig, hoe geavanceerd je ook in de breintjes kunt kijken’, stelt Kooijman. ‘Het babylab voorziet in beide, en dat is ook de kracht.’
Taal én cognitie
Het ‘babylab’ werd in 2000 opgericht door prof. Anne Cutler met haar Spinozapremie. Aanvankelijk richtte het onderzoek zich volledig op taalverwerving bij baby’s van vier tot dertig maanden. Inmiddels is het programma uitgebreid met onderzoek naar de cognitieontwikkeling, onder leiding van prof. Harold Bekkering. Hoewel het niet het enige babyonderzoekscentrum is in Nederland, valt het wel op door de goede technische mogelijkheden en de samenwerking van psycholinguïsten, specialisten in taalverwerving, ontwikkelingspsychologen en cognitiewetenschappers. ‘We zijn denk ik het actiefste babylab in Nederland’, zegt directeur dr. Sabine Hunnius. ‘Omdat het programma zo breed is, zijn we altijd wel aan het meten.’
Een rondleiding door het lab geeft een indruk van de inventiviteit die nodig is om iets te weten te komen over het babybrein. ‘Als het niet leuk is voor de baby, kunnen we niks’, zegt Hunnius. Ze demonstreert de moderne eye tracking apparatuur die van een afstandje registreert waar een baby naar kijkt. ‘We gebruiken dit ook in combinatie met EEG-onderzoek zoals Valesca dat heeft gedaan, bijvoorbeeld om te kijken of een baby al kan anticiperen op gedrag van een ander kind of een volwassene. Dat geeft informatie over wat zo’n kind al begrijpt van de wereld. Ook zijn we geïnteresseerd in de ontwikkeling van concepten over objecten. Daar zie je goed het verband tussen cognitie- en taalonderzoek: het leren over ronde dingen waar je iets uit kunt drinken ligt dicht bij het leren van het woord ‘kopje’ voor dat concept.’
Het babylab is altijd op zoek naar nieuwe proefpersonen
Nieuwe ouders in Nijmegen en omringende gemeentes krijgen een uitnodiging om met hun baby te komen. Zo’n 30 procent doet mee, wat gemiddeld veertig baby’s per maand oplevert. Nu het onderzoek wordt uitgebreid, mogen dat er best meer worden. ‘Als journalisten willen komen kijken, zijn ze van harte welkom’, zegt Hunnius. ‘Zeker als ze hun eigen baby meebrengen…’ Wilt u een proefpersoon aanmelden? Dat kan via [email protected] of onder het telefoonnummer (024) 361 12 03.