Er zijn op dit moment geen medicijnen die het ziekteproces kunnen stoppen of vertragen. Het enige wat je kunt doen is pijnstillers geven en wachten tot het zo ver is gevorderd dat je in aanmerking komt voor gewrichtsvervanging", zo schetst dr. Ingrid Meulenbelt (Moleculaire Epidemiologie) de ernst van artrose. Artrose is slijtage van het kraakbeen in de gewrichten. Die gaan pijn doen en mensen worden stijf. In de volksmond wordt het ziektebeeld ook wel ‘gewrichtsslijtage’ genoemd.
Verlies van kraakbeen
Lang werd gedacht dat artrose hoort bij ouderdom. “Toen we met dit onderzoek begonnen werd gedacht dat artrose een ouderdomsgerelateerde ziekte was en dat erfelijkheid er helemaal geen rol bij speelde”, vertelt prof. dr. Eline Slagboom (Moleculaire Epidemiologie). “Maar erfelijkheid blijkt wel degelijk van belang te zijn. En niet alleen in de zeldzame gevallen dat twintigers of dertigers al meerdere gewrichten hebben die zijn aangetast door artrose.”
In verschillende studies werd gekeken bij welke soorten patiënten erfelijkheid waarschijnlijk van belang is. “Dat blijken patiënten te zijn met artrose in meerdere gewrichtsgroepen en in de heup.” Treedt de ziekte in de knie op, dan kan erfelijkheid ook een rol spelen, maar zijn er vaker niet-genetische oorzaken in het spel, zoals overbelasting of sportletsel.
Broer en zus
Vervolgens gingen de onderzoekers in de GARP (Genetica, ARtrose en Progressie)-studie op zoek naar genen die de kans op artrose verhogen. “Hiervoor hebben we in samenwerking met Reumatologie gezocht naar mensen van middelbare leeftijd die in meerdere gewrichten klachten hadden, zoals pijn, bewegingsbeperking en stijfheid, én een broer of zus hadden met vergelijkbare klachten”, vertelt Meulenbelt. “Op een röntgenfoto moest de aandoening ook zichtbaar zijn aan de vernauwing van de gewrichtsspleet door verlies van kraakbeen. Of doordat er osteofyten zichtbaar waren, benige zwellingen aan de randen van een gewricht die kenmerkend zijn voor artrose.”
De broer-zusparen maakten zogenaamd koppelingsonderzoek mogelijk. Hierbij werd gekeken welke stukken op het erfelijk materiaal de paren deelden. Slagboom: “Je kijkt dan of ze op een plek in het genoom meer gelijk zijn dan je op grond van toeval zou verwachten.” Broer-zusparen zullen gemiddeld de helft van hun DNA hetzelfde hebben. Er werd inderdaad een stuk DNA gevonden op chromosoom 14 dat heel veel broer-zusparen gelijk hadden, veel meer dan de 50 procent die je op grond van toeval zou verwachten. Waarschijnlijk liggen er op dit stuk DNA dus genen die de kans op artrose beïnvloeden.
Japanse studie
Meulenbelt: “Opmerkelijk was dat het dna-gebied exact overlapte met de uitkomst van een eerdere Japanse studie. We zagen dat er hier drie genen lagen die iets te maken hebben met botontwikkeling.” Naast het CALM1 gen, dat de Japanners hadden geïdentificeerd als ‘artrosegen’, waren dat DIO2 en flRT.
“We hadden dus drie genen die de moeite waard waren om nader te bekijken, waarvan er één net door de Japanners was ontdekt”, vertelt Slagboom. Eerst dachten de onderzoekers dat de Japanners ze net voor waren geweest. Maar verrassend genoeg bleek, toen ze de andere twee gevonden genen uitplozen, de verklaring van artrose in hun groep in DIO2 te zitten. Hierin vonden ze namelijk een mutatie (of Single Nucleotide Polymorphism, SNP) die opvallend vaak voorkwam in de door artrose getroffen broer-zusparen die het stukje op chromosoom 14 deelden. “Niet het CALM1-gen, maar het DIO2-gen kwam dus uit de GARP-studie”, vat Meulenbelt samen.
Schildklierhormoon
“Toen we eenmaal deze SNP te pakken hadden hebben we hiernaar gekeken in de eerder gedane Japanse en in een Rotterdamse en een Engelse studie”, aldus Slagboom. “Steeds bleken de dragers van die SNP een verhoogde kans op artrose te hebben. Al was het verband in dat Japanse onderzoek minder sterk dan voor CLAM1.” Blijkbaar beïnvloeden beide genen de kans op artrose. In een Europees project zoeken de onderzoekers nu uit of er nog meer genen van belang zijn. Slagboom looft het samenwerkingsverband. “Het is een grote vooruitgang dat artroseonderzoekers zich hebben verenigd. Op een georganiseerde manier kun je nu snel kijken of nieuwe bevindingen universeel zijn. Het LUMC heeft hierin de taak om gevonden genen te testen in alle populaties.”
Nu is vastgesteld dat het DIO2-gen de kans op artrose beïnvloedt, is de vraag hoe dat komt. Van DIO2 was al bekend dat het betrokken is bij de lokale werking van schildklierhormoon in de botten, vooral als ze in de lengte groeien. DIO2 grijpt aan op de schildklierhormonen door de inactieve vorm om te zetten in de actieve vorm. Slagboom: “Misschien ontstaat bij de aanleg van het skelet al een soort gevoeligheid voor artrose. Dat is opmerkelijk, want het is natuurlijk echt een verouderingsziekte.”
Leertje versleten
De onderzoekers hebben meer ideeën over het mechanisme achter artrose. Meulenbelt: “Bij de vorming van je botten wordt eerst een mal van kraakbeen gevormd. Tijdens de lengtegroei van botten verbeent de kraakbeenmal en ontstaat er bot. Op een aantal plaatsen in je lichaam blijft het kraakbeen behouden, zoals in je gewrichten. Maar op latere leeftijd kunnen deze kraakbeencellen ontsporen en alsnog gaan verbenen. Dat proces is karakteristiek voor artrose. Er ontstaan dan ook osteofyten.”
Hoe het komt dat oudere cellen de weg kwijtraken is nog niet helemaal duidelijk. Slagboom denkt dat moleculaire processen daar een rol bij kunnen spelen. Aanvankelijk heeft een cel heel veel mogelijkheden, maar tijdens de vorming van het lichaam ontwikkelt iedere cel zich tot een bepaald type. Hierbij wordt erfelijk materiaal dat niet nodig is ontoegankelijk gemaakt door methylering. Tijdens de veroudering zou de controle hierop gebreken kunnen gaan vertonen. “Je kunt het vergelijken met een kraan die is dichtgedraaid, maar na een tijd kan gaan druppelen omdat het leertje versleten is.”
Puzzelstukjes
Meer inzicht in de oorzaak van artrose biedt kans op therapieën, maar hiervoor is eerst meer kennis nodig van de schildklierhuishouding en de invloed van DIO2 hierop in relatie tot gewrichtskraakbeen. Uit het Leidse verouderingsonderzoek was al bekend dat schildklierhormonen bij veroudering betrokken zijn. “Wat dat betreft vallen de puzzelstukjes nu mooi op hun plaats”, zegt Meulenbelt.
Samen met de groep van prof. dr. Rudi Westendorp (Ouderengeneeskunde) wordt nu breed onderzocht welke rol de schildklier speelt bij veroudering. Hierbij wordt ook gekeken hoe het met de schildklierhuishouding is gesteld bij mensen die negentig jaar of ouder zijn en een goede gezondheid hebben. “Je kunt je voorstellen dat je misschien wel meerdere aspecten van het verouderingsproces kunt beïnvloeden als je begrijpt wat er met de schildklieras aan de hand is. Het heeft natuurlijk weinig zin om aan de gewrichten te gaan sleutelen als het op allerlei andere plekken in het lichaam ook misgaat”, aldus Slagboom. “Je kunt een verouderend persoon met artrose niet zien als een gezond lichaam met één probleempje erin. Alles hangt met elkaar samen.”