Je leest:

Allochtone vrouwen willen meer meedoen

Allochtone vrouwen willen meer meedoen

Het streven om allochtone vrouwen meer bij de samenleving te betrekken, blijkt goed aan te sluiten bij de ‘agenda’ van allochtone vrouwen zelf, zo leert uniek onderzoek in Rotterdam. Maar dan moeten voorzieningen wel beter aansluiten bij de behoeften en de cultuur van de vrouwen.

Rotterdam kan en moet meer doen om allochtone vrouwen van de eerste generatie te activeren. Daarvoor moeten allerlei wijkactiviteiten en -voorzieningen beter op elkaar worden afgestemd. En ook beter aansluiten bij behoeften van de vrouwen. Om te beginnen moet ‘een aanjager’ vraag en aanbod in de wijk Pendrecht bij elkaar brengen. Deze stelling verwoordde het Sociaal Platform Rotterdam (SPR) onlangs in het AD. Het platform krijgt bijval van de wethouder voor participatie en cultuur in Rotterdam, Orhan Kaya.

Het SPR baseerde zijn advies op recent onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut. De uitkomsten geven reden tot optimisme: de participatie van allochtone vrouwen kan worden vergroot, niet in het minst vanwege hun eigen motivatie. Maar vraag en aanbod bij elkaar brengen is niet gemakkelijk. Wat leert het onderzoek? Wat zijn de kansen en belemmeringen voor vrouwen om actief deel te nemen aan de samenleving? Welke wensen en behoeften hebben de vrouwen zelf? En hoe zit het met het bestaande aanbod aan voorzieningen in vier wijken, te weten de Afrikaanderwijk, het Oude Noorden, Pendrecht en Schiebroek-Zuid?

Vrouwen hebben gemiddeld aardig wat contacten en zijn via hun contacten geworteld in de buurt.

Uniek kijkje

Het SPR constateerde dat een groot deel van de allochtone vrouwen naar verhouding onvoldoende deelneemt aan het maatschappelijk leven. Dit geldt voor de vrouwen die behoren tot de pioniersgeneratie, die vanaf de jaren zeventig naar Nederland migreerde, maar ook voor veel vrouwen die zich later als huwelijksmigrant in Nederland hebben gevestigd.

Het hart van het onderzoeksmateriaal wordt gevormd door interviews met 460 overwegend laagopgeleide allochtone vrouwen van de eerste generatie, die als volwassene naar Nederland zijn gekomen. 27 allochtone studentes van de Hogeschool Rotterdam voerden de interviews uit en speelden een belangrijke rol in de werving van de respondenten. Door de inzet van interviewers van dezelfde etnische achtergrond, die vrouwen van de generatie van hun moeders wierven via hun eigen netwerken en op straat, is een groep vrouwen bereikt wier stem in grootschalig onderzoek niet altijd wordt gehoord. Het onderzoek levert daarmee een uniek kijkje in de wereld van de vrouwen op wie het SPR en de gemeente zich willen richten.

In het onderzoek vormden Turkse en Marokkaanse vrouwen de grootste etnische categorieën, gevolgd door Surinaamse vrouwen. De meerderheid van de vrouwen heeft weinig opleiding gevolgd, een krappe helft spreekt weinig of geen Nederlands. Een kwart heeft betaald werk, vaak een laaggeschoolde baan of een middelbare functie. De meeste respondenten kwamen naar Nederland voor gezinshereniging of een huwelijk met een in Nederland woonachtige partner. Twee derde heeft inwonende kinderen; een op de drie van de moeders staat er alleen voor. Deze gemiddelden mogen niet verhullen dat er tussen en binnen de etnische groepen beduidende verschillen bestaan, zoals in levensfase, arbeidsdeelname en beheersing van het Nederlands.

Isolement valt mee

Het onderzoek laat zien dat vooronderstellingen die vaak bij beleidsmakers leven over allochtone vrouwen niet altijd juist zijn. Zo blijkt het mee te vallen met het vermeende isolement van de eerste generatie vrouwen. De vrouwen hebben gemiddeld aardig wat contacten en zijn via hun contacten geworteld in de buurt. De buurt blijkt voor hen een belangrijk kader te vormen. Vrouwen hebben er vaak familie wonen en doen er daarnaast nieuwe vriendschappen op.

De buurt is verreweg de belangrijkste vindplaats voor contacten voor vrouwen in het onderzoek: het sociale netwerk blijkt voor een belangrijk deel te bestaan uit sociale contacten op loopafstand. Veelal gaat het om gelijkgestemden – familieleden en vrienden – waarbij vooral de Turkse en Marokkaanse vrouwen zich vaak beperken tot de eigen etnische gemeenschap. Ook met buren is er het nodige contact: de meerderheid kan bij hen terecht voor kleine diensten, een praatje of zelfs bij persoonlijke problemen. De sociale contacten spelen zich dus sterk af in de directe omgeving van de vrouwen en hun netwerken zijn deels beperkt tot de eigen etnische kring.

Als er bij de onderzochte groepen al sprake is van sociaal isolement, dan vooral in die zin dat er niet veel interetnisch contact is. De buurt is niet alleen een vindplaats voor contacten, maar ook voor voorzieningen. De vrouwen in het onderzoek maken voornamelijk gebruik van voorzieningen in de eigen wijk, behalve als de eigen wijk er niet in voorziet, zoals soms geldt voor kerken/moskeeën.

Buurtbetrokkenheid hoog

Een belangrijke bevinding is dat veel vrouwen iets willen doen voor de buurt. De mate van buurtbetrokkenheid is hoog. Een grote meerderheid geeft aan zich sterk betrokken bij en zich thuis te voelen in de buurt. Een derde van de respondenten toont zich ook bereid om iets voor de buurt te betekenen, bijvoorbeeld door mee te helpen bij de organisatie van activiteiten. Vrouwen zijn daarnaast vooral enthousiast om te helpen op de school van de kinderen en met sport en spel; ook het organiseren van activiteiten voor vrouwen uit de wijk is een gewilde activiteit. Seksegenoten en zeker kinderen vormen dus een belangrijk aangrijppunt voor sociale activiteiten. Van alle moeders in de onderzoeksgroep wil bijna de helft wel iets doen op school (als dit niet al wordt gedaan) en/of helpen bij sport en spel, waarbij de Marokkaanse en Surinaamse moeders er in positieve zin uitspringen. De Surinaamse, Marokkaanse en in mindere mate de Turkse vrouwen tonen de meeste bereidheid zich in te zetten voor andere vrouwen uit de buurt, of zijn hierin al actief.

De interesse voor het genoemde type activiteiten blijkt ook uit de antwoorden op de vraag wat de vrouwen in de nabije toekomst in de buurt zouden kunnen of willen doen. Vier op de tien tonen zich bereid om iets te ondernemen, waarbij de voorkeur in de eerste plaats uitgaat naar activiteiten voor specifieke groepen, zoals jeugd, vrouwen en ook ouderen. Op de tweede plaats komen meer buurtgerichte activiteiten, zoals straatfeesten, ontmoetingsbijeenkomsten of het netjes houden van de buurt.

Niet alleen activiteiten, maar ook opleiding of werk hebben de belangstelling van een deel van de vrouwen. Een deel werkt al of wil dat doen. Opvallend is de grote belangstelling voor scholing en betaald werk onder alleenstaande moeders, die – behalve bij de Marokkaanse en Turkse vrouwen – een flink deel uitmaken van de groep vrouwen met kinderen. Deze gerichtheid op vooruitkomen hangt waarschijnlijk samen met het lage inkomensniveau van (allochtone) moedergezinnen.

Drijfveren Om de kansen op participatie te bevorderen, is het – zeker voor de vrouwen met een grotere afstand tot maatschappelijke participatie – van belang aan te sluiten bij hun mogelijkheden en motieven. In het voorgaande kwam al naar voren dat het moederschap en de wens iets te doen voor andere vrouwen inhoudelijke aanknopingspunten kunnen zijn voor het activeren van vrouwen. In het onderzoek is nagegaan wat vrouwen zou bewegen om meer bij activiteiten betrokken te zijn. Het opdoen van sociale contacten vormt een zeer belangrijke drijfveer voor participatie, zo blijkt uit de antwoorden. Ook in het interviewdeel over de buurtcontacten kwam de behoefte aan ontmoeting met andere vrouwen uit de buurt klip en klaar naar voren. Aansluiting bij deze behoefte kan de aantrekkingskracht van activiteiten sterk vergroten. Voorzieningen werken nogal eens individugericht. Het is wenselijk meer uit te gaan van het ‘losse netwerk van hechte gemeenschapjes’, waar concrete aanknopingspunten zitten voor de opbouw van sociaal kapitaal en verbetering, bijvoorbeeld het kindvriendelijker maken, van de buurt.

In volgorde van frequentie noemden onze respondenten verder als drijfveren: plezier in de activiteit, nieuwe kennis en vaardigheden opdoen en iets nuttigs doen. Deze motieven worden ook in ander onderzoek naar vrijwillige inzet gevonden. Opmerkelijk is daarbij de bevinding dat allochtonen het motief van leren en zelfontplooiing (deels ook in het kader van een mogelijke opstap naar betaald werk) veel vaker noemen dan autochtone Nederlanders. Naast het contactmotief vormt het scholingsmotief een belangrijk aangrijpingspunt voor het stimuleren van maatschappelijke participatie.

Opvallend is de grote belangstelling voor scholing en betaald werk onder alleenstaande moeders. Foto: www.buurthuis-melisstoke.nl

Belemmeringen

Het is evident dat beheersing van de Nederlandse taal een cruciale factor is bij het vinden van werk of het nemen van de stap om te participeren in onbetaalde activiteiten buitenshuis. De vrouwen zien dit zelf ook. De helft noemt taal als een belemmering om mee te doen aan activiteiten. Hier ligt een duidelijk aangrijpingspunt voor beleid. Een kleine helft heeft voorts weinig vertrouwen in de eigen capaciteiten om actief te worden. De vrouwen in de onderzochte categorie hebben vaak niet geleerd zich assertief en proactief op te stellen in het publieke domein; zij zijn daarentegen gewend zich dienstbaar en inschikkelijk te gedragen. In lijn daarmee wordt tijdgebrek in verband met de zorg voor het eigen gezin eveneens als belangrijke belemmering gezien.

Ook in de toegankelijkheid van voorzieningen zijn flinke verbeteringen mogelijk, zo is op te maken uit de antwoorden. De vrouwen in ons onderzoek noemen gebrek aan informatie als hindernis om actiever te worden. Ook in de literatuur over de aansluiting tussen vraag en aanbod van voorzieningen in verschillende maatschappelijke sectoren komt dit obstakel steeds weer terug.

Het gaat niet alleen om onbekendheid; ook de cultuur van instellingen vormt een belemmering. Een kleine helft van de vrouwen onderschrijft de stelling dat instellingen een cultuur hebben die niet bij hen past. Vooral vrouwen die de Nederlandse taal slecht beheersen, ervaren een grote afstand. Het vergroten van de toegankelijkheid ervan, ofwel interculturalisering, vormt dan ook een belangrijk aandachtspunt.

Ook is een actievere en meer informerende benadering van vrouwen op zijn plaats. ‘Gevraagd worden’ voor deelname aan vrijwilligerswerk vormt zowel voor autochtone Nederlanders als allochtonen een belangrijke pull-factor. De allochtone vrouwen in de onderzochte categorie overkomt dit minder omdat hun (in)formele netwerk beperkter is dan gemiddeld. Hoopgevend is evenwel dat de helft van de vrouwen zegt vrijwilligerswerk te willen doen als ze gevraagd zou worden.

Totaalaanpak

Het streven van het SPR om vrouwen meer bij de Rotterdamse samenleving te betrekken, blijkt goed aan te sluiten bij de ‘agenda’ van allochtone vrouwen zelf. Hoewel veel vrouwen strikt gezien niet ‘geïsoleerd’ zijn en netwerken hebben in de buurt, willen ze meer contacten en meer participeren. Het voorstel van het SPR om op wijkniveau aan de slag te gaan met vrouwen, sluit goed aan bij het belang van de buurt als referentiekader van vrouwen. Voor veel vrouwen beperkt de actieradius zich vooral tot de buurt, de buurt is ook de vindplaats voor het opdoen van nieuwe contacten. Vrouwen willen iets doen in de buurt, ze willen ‘meedoen’. Maar ze weten hun weg niet altijd te vinden, ervaren een afstand tot de instellingen en kampen met taalachterstanden.

Geen projectencarrousel

De belangrijkste conclusie is dat het aanbod van voorzieningen in wijken meer op elkaar moet worden afgestemd en dat vraag en aanbod dichter bij elkaar moeten worden gebracht. Een ‘aanjager’ moet dit in Pendrecht voor elkaar gaan krijgen. De ‘programmatische’ aanpak die het SPR nastreeft, in plaats van de huidige projectencarrousel, is een belangrijke voorwaarde voor een meer succesvol participatiebeleid. Krachtig (blijven) investeren in taal en opleiding van vrouwen via voor- en vroegschoolse programma’s, inburgering en bijscholing blijft daarnaast van wezenlijk belang. Omdat allochtone vrouwen blijkens de literatuur relatief veel ‘stapelen’ en positief staan tegenover ‘levenslang leren’, dienen zij hiertoe zo veel mogelijk kansen te krijgen. Belangrijk is voorts dat daadwerkelijk wordt aangesloten bij de agenda van vrouwen zelf, bijvoorbeeld door te onderkennen dat sociale contacten een belangrijk motief vormen voor het deelnemen aan activiteiten en dat zij zich graag inzetten voor kinderen, ouderen of andere vrouwen in de buurt. Maatwerk in het aanbod is cruciaal. Dit betekent niet alleen het aanbod laten aansluiten bij het gewenste einddoel van vrouwen, maar ook – bijvoorbeeld bij de opzet van taalcursussen – aansluiten bij de leefwereld van vrouwen.

Tot slot willen wij pleiten voor de inzet van methodieken die het zelfvertrouwen van vrouwen vergroten (‘empowerment’) en voor de ondersteuning van vrouwen bij de combinatie van arbeid en zorg. Pas met een totaalaanpak die rekening houdt met de knelpunten en onzekerheden die vrouwen zelf aangeven, kan de activering van vrouwen daadwerkelijk een flinke stap verder komen.

Nanne Boonstra, Marjolijn Distelbrink, Marjan de Gruijter en Trees Pels werken als onderzoeker bij het Verwey-Jonker Instituut.

Dit artikel is een publicatie van TSS - Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.
© TSS - Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, alle rechten voorbehouden
Dit artikel publiceerde NEMO Kennislink op 21 augustus 2007
NEMO Kennislink nieuwsbrief
Ontvang elke week onze nieuwsbrief met het laatste nieuws uit de wetenschap.