Naar de content
Faces of Science
Faces of Science

Uitgelicht: de buitenpromovendus

Rosa Groen voor NEMO Kennislink

In de bestuurskunde werk ik niet alleen. Er zijn heel veel vakcollega’s die naar een heleboel verschillende onderwerpen onderzoek doen. Een daarvan is Rosa Groen, docent aan De Haagse Hogeschool en buitenpromovendus aan de Universiteit Leiden. Zij doet onderzoek naar hoe Internationale Organisaties worden aangetrokken door steden.

Via de Twitter van Faces of Science kwam ik in contact met Rosa Groen. Rosa is een buitenpromovendus en doet onderzoek naar hoe steden in Europa Internationale Organisaties zoals het Internationaal Strafhof (in Den Haag) of het Arms Trade Treaty Secretariaat (in Genève) aantrekken. En het leek me een mooi moment om eens een andere promovendus en wat ander bestuurskundig onderzoek onder de aandacht te brengen.

Rosa Groen

Rosa Groen voor NEMO Kennislink

M: Ha Rosa, wat leuk je te ontmoeten! Waar gaat je onderzoek over? Hoe doe je jouw onderzoek?

R: Het gaat over Internationale Organisaties (IOs) en hoe deze worden aangetrokken door steden. De steden die ik onderzoek zijn Den Haag, Genève, Wenen en Kopenhagen. Het gaat over hoe zij de IOs aantrekken maar ook behouden. Er is veel concurrentie en IOs willen ook naar goedkopere plekken. Bovendien speelt de distributieve factor een rol (Internationale Organisaties moeten eerlijk verdeeld worden over de wereld).

M: Klinkt leuk! Ben je al iets wijzer geworden over de strategieën van steden om grote instellingen aan te trekken? Kun je een tipje van de sluier lichten?

R: Ja, er moet goed samengewerkt worden om een IO aan te kunnen trekken. Een goede lobbystructuur vanuit de stad is belangrijk. Ook is het van belang om hetzelfde verhaal te hebben bij belangrijke factoren voor IOs als de organisaties zelf. Zo vinden mensen bij internationale organisaties vaak ‘gastvrijheid’, ‘flexibele en internationale kinderopvang’ of ‘goede medische zorg’ heel belangrijk en daar moeten beleidsmakers oog voor hebben. En het is belangrijk dat er geld voor wordt vrijgemaakt om de klus te klaren. Vaak moet dat uit allerlei ‘potjes’ komen die er niet zijn. Daarom moeten beleidsmakers goed kunnen lobbyen. Niet alleen intern (vaak door Buitenlandse Zaken bij andere ministeries) maar ook met andere landen. Er is veel koehandel in het binnenhalen van IOs.

M: Hoe reageren mensen als je vertelt over jouw onderzoek?

R: Vaak vinden mensen de concurrerende steden interessant. Beleidsnetwerken lijken mensen saai te vinden (dat heeft voornamelijk te maken dat de eerste associatie bij ‘beleid’ in mijn ogen ‘bureaucratie’ is). Ook stuit ik op kritiek van mijn omgeving, omdat sommigen denken dat ik het alleen maar goed vind dat er steeds meer IOs in een stad komen. Los van wat ik daarvan vind (vaak doen VN-instellingen goede dingen) gaat mijn onderzoek daar niet over.

Het gaat over welke mechanismes er ten grondslag liggen aan het binnenhalen van IOs. De lobby, het samenwerken, beleidsdoelen die met elkaar overeen moeten komen. Internationale Organisaties die zelf een machtspositie hebben in een stad en gastland. Wat hun positie is en hoe zij die inzetten. Wat is de macht van Internationale Organisaties, hoe gaan overheden hiermee om?

M: Onderzoek doen is leuk, maar ook vaak lastig. Wat vind je lastig aan onderzoek doen? Op welke momenten wil je het liefst opgeven?

R: Statistiek. Ik heb geschiedenis gestudeerd en daar heb ik nooit statistiek geleerd. Als ik een beleidsnetwerk met een ander, kleiner kernnetwerk moet vergelijken in SPSS dan lig ik daar wel wakker van. Het liefst maak ik er een verhaal van, met voorbeelden, anekdotes, gebaseerd op feiten en gekleurd met meningen en verhalen (daar komt toch mijn studie journalistiek om de hoek kijken). Maar dat is dan meestal niet wetenschappelijk genoeg.

M: Waarom ben je zo enthousiast over wetenschap en het vakgebied van de bestuurskunde?

R: Ik vind wetenschap leuk omdat je veel vrijheid hebt, veel kan schrijven en werken aan het beter begrijpen van de wereld om je heen.

Mijn vakgebied (bestuurskunde, geschiedenis) vind ik leuk omdat de wisselwerking tussen internationale organisaties en landen waar ze verblijven fascinerend is. Ze zijn te gast, tegelijkertijd hebben ze de macht en moet het land ze met alle egards behandelen. De positie van Internationale Organisaties is daardoor speciaal. Enerzijds hebben ze een vinger in de pap omdat zij kunnen aangeven wat ze nodig hebben en dat vaak krijgen van hun gastland. Het gastland moet daar wel aan toegeven, maar er zijn ook grenzen.

Soms gaan IOs te ver in hun vragen, als het gastland daar niet aan toegeeft staat de internationale reputatie op het spel, want IOs kunnen zo weer vertrekken. Steden willen graag IOs aantrekken omdat dat economisch voordelig is, maar ook omdat het goed is voor de naam en bekendheid van een stad. Het is een wisselwerking waar veel diplomatiek, netheid, regeldruk en ongemakken bij komen kijken. Erg ongemakkelijk is bijvoorbeeld de discussie over parkeerbonnetjes van diplomaten. Als zij foutparkeren kunnen sommigen van hen, vanwege hun immuniteit, niet op de bon geslingerd worden. Dat is erg onhandig en zet bij lokale mensen kwaad bloed. Tegelijk is deze wereld verborgen voor de mensen op straat.

M: Jij bent dus buitenpromovendus. Waarom ben je deze promotie gaan doen naast je werk als docent?

R: Het ministerie van OCW heeft de aanname dat gepromoveerde docenten (nog) meer inspiratie kunnen geven aan studenten. Daarom hebben ze een promotiebeurs voor leraren (van primair onderwijs tot hbo) opgezet. Nadat ik via mijn studie geschiedenis in Amsterdam en deels in Spanje en journalistiek in Rotterdam terecht was gekomen op De Haagse Hogeschool vond ik daar Joris Voorhoeve. Hij was daar lector Internationale Vrede, Recht en Veiligheid. Daarnaast is hij hoogleraar in Leiden en via gesprekken met hem werd ik steeds enthousiaster over het idee van een promotieonderzoek als docent. Dus zo is het balletje gaan rollen.

M: Merk je een verschil tussen werken op het HBO en onderzoek doen in het WO?

R: Er is een groot verschil. HBO is veel praktischer dan WO. Studenten van het HBO zijn minder gek op lezen en minder wetenschappelijk ingesteld. Als het niet praktisch genoeg is haken veel studenten af. Veel concepten moeten daardoor met voorbeelden worden uitgelegd. Ook is het niveau van lezen en schrijven (Nederlands en Engels) lager dan bij het WO.

M: Je bent dus grotendeels docent. Hoe zorg jij er voor dat je een goede docent bent?

Bij het HBO werken we veel met externe partners en daar krijg ik veel energie van. We hebben projecten met de Provincie Zuid-Holland, bedrijven die met de overheid samenwerken zoals WiGo4it en NCOD en gemeente Den Haag. Het is leuk om studenten in aanraking te brengen met politiek en beleid. Ik vind het inspirerend om met studenten de stad in te gaan, naar het Vragenuurtje van de Tweede Kamer en naar het Binnenhof voor een rondleiding. Ook nodig ik vaak sprekers uit, het liefst oud-studenten die bij de overheid zijn gaan werken. Vaak zijn onze studenten in de veronderstelling dat het saai is bij een publieke organisatie te werken, dan is het leuk ze het ongelijk te bewijzen! Om lessen boeiend te maken, zorg ik voor online quizzen, opdrachten zoals in groepjes pitchen of denk- en leesopdrachten met elkaar. Ik geloof erg in actief zijn in de les waarbij studenten zelf aan de slag moeten, zelf ervaren en daarvan leren.

ReactiesReageer