Naar de content

Moedertaal dringt door in tweede taal

Flickr, PearlsofJannah BY CC BY-NC-ND 2.0

Bij het leren van een tweede taal speelt de moedertaal een cruciale rol. Als de tweede taal lijkt op de moedertaal, is het een steun. Maar als de tweede taal ver af staat van je moedertaal, kan het ook een last zijn. Om fouten op te sporen in het leerproces, maken studenten in Utrecht handleidingen voor docenten Nederlands als tweede taal (NT2). Daarin kun je per taal zien op welke onderdelen deze afwijkt van het Nederlands.

Mensen die naar Nederland migreren, leren het Nederlands hier als tweede taal. Hun eerste taal is hun moedertaal. Hoe snel je een tweede taal leert, is van vele factoren afhankelijk. Niet alleen van je leeftijd of de mate waarin je blootgesteld wordt aan de tweede taal, maar ook van de mate waarin je moedertaal afwijkt van de tweede taal. Volgens Jacomine Nortier, docent aan de opleiding Nederlands van de Universiteit Utrecht, speelt dat laatste een grotere rol dan we vaak denken: “De problemen die tweedetaalleerders ondervinden, zijn voor een groot deel terug te voeren op hun moedertaal,” aldus Nortier.

Een voorbeeld. In het Italiaans hoeft het subject als onderwerp van een zin niet genoemd te worden als er geen nadruk op ligt. Dan zeg je niet ‘ik ga met de fiets’ maar ‘ga met de fiets’. Nortier: “Dat doen wij weleens als we heel snel een e-mailtje tikken, maar normaal gesproken noemen we het onderwerp wel. In sommige talen, zoals het Italiaans, hoeft dat niet omdat alle informatie over persoon en getal al zichtbaar is in de vervoeging van het werkwoord. Het is dus niet zo gek dat Italianen die Nederlands leren soms vergeten het onderwerp te noemen.”

Geen lidwoorden

Als NT2-docent is het handig om je bewust te zijn van dit soort verschillen. Maar die kennis heb je niet zomaar paraat: “Docenten weten vaak wel iets over de verschillen tussen het Nederlands en het Engels of het Duits. Maar het wordt moeilijker als het gaat om talen als het Roemeens, het Chinees of het Berber. Dat is ook logisch, mensen kunnen niet over alle talen iets weten.” Omdat docenten wel heel erg gebaat kunnen zijn bij dit soort kennis, zette Nortier haar studenten aan het werk en liet ze ze als afstudeeropdracht handleidingen schrijven voor verschillende talen.

Inmiddels liggen er handleidingen voor het Turks, Berbers/Arabisch, Pools en Spaans. Handleidingen voor het Russisch, Tsjechisch en Indonesisch zijn in de maak. Deze talen wijken allemaal op een andere manier af van het Nederlands. “Het Turks en het Berbers hebben gemeen dat ze geen lidwoorden kennen. Het Spaans en het Arabisch hebben wel lidwoorden, maar anders dan wij. In het Arabisch hebben ze bijvoorbeeld maar één lidwoord voor enkelvoud en meervoud.”

Transferhypothese

Eén van de studenten die betrokken was bij de totstandkoming van de handleidingen is Wijnanda de Goeijen. Tijdens een middag die speciaal is georganiseerd rondom de NT2-handleidingen, legt ze uit waar het idee van de handleidingen vandaan komt. Een hypothese die lange tijd naar de achtergrond is gedrongen, maar tegenwoordig weer aanhangers heeft in het tweedetaalverwervingsonderzoek is de zogenaamde transferhypothese.

Deze hypothese gaat ervan uit dat je bij het leren van een tweede taal eigenschappen uit je eerste taal overneemt. Er is met andere woorden sprake van transfer. De Goeijen: “Wanneer talen eigenschappen delen, maakt dat het leren gemakkelijker en is er positieve transfer. Maar op punten waarin talen van elkaar verschillen, is er sprake van negatieve transfer. Dan leidt transfer vanuit de moedertaal tot fouten in de tweede taal.”

Klinkers en medeklinkers

Om die reden maken de Utrechtse studenten zogenaamde contrastieve analyses, waarin ze de grammaticale verschillen tussen talen beschrijven. Deze kunnen de docent tot hulp zijn bij het herkennen van specifieke problemen bij het leren van het Nederlands. Tinka Versteeg schreef een handleiding voor moedertaalsprekers van het Pools. Een belangrijk onderscheid tussen het Pools en het Nederlands is het verschil dat het Nederlands maakt tussen korte en lange klinkers. In het Nederlands hebben de woorden rok en rook een verschillende betekenis. Het Pools kent een dergelijk onderscheid niet. Verder heeft het Pools veel meer medeklinkers dan het Nederlands. En de Nederlandse h klinkt in het Pools als een g, waardoor Polen een woord als hard in het begin vaker uitspreken als gard.

Omgekeerde woordvolgorde

Anastasiya Polozun komt bij het Russisch weer heel andere verschillen tegen. Zo hebben Russische woorden soms een ander geslacht dan het Nederlands. Het woord baard bijvoorbeeld, is mannelijk in het Nederlands, maar vrouwelijk in het Russisch. Dat betekent dat je in het Nederlands verwijst met hem: ‘Vorige week heb ik hem geschoren’, en in het Russisch met haar: ‘Vorige week heb ik haar geschoren’. Ook kent het Russisch meer naamvallen en gebruikt daardoor minder voorzetsels dan het Nederlands.

Een taal die weer andere verschillen laat zien is het Spaans. Febe van Huuksloot maakte een handleiding voor deze taal die een steeds grotere rol speelt in ons taalgebied. Voor het Spaans geldt dat het in de bijzin een andere woordvolgorde heeft dan het Nederlands. Zeg je in het Nederlands ‘Ik weet dat Pedro een broodje eet’, in het Spaans wordt het sé que Pedro come un bocadillo (dat Pedro eet een broodje). Het is dan ook niet verwonderlijk dat Spanjaarden wanneer zij Nederlands leren de woordvolgorde nogal eens omdraaien.

Met de kennis uit deze handleidingen kunnen NT2-docenten anticiperen op specifieke problemen van verschillende moedertaalsprekers. In de handleidingen zijn ook oefeningen opgenomen. Deze zijn specifiek bedoeld om die taalstructuren te trainen, waarmee cursisten met een bepaalde moedertaal moeite kunnen hebben. Een Pool gaat bijvoorbeeld aan de slag met een oefening over lange en korte klinkers, een Rus met een oefening over verwijswoorden. “We hopen dat we docenten én cursisten hiermee een steuntje in de rug kunnen geven,” aldus Nortier.