Naar de content

Insecten als laatste getuigen

In Nederland en België worden elk jaar tientallen mensen dood aangetroffen. Voor een misdrijf wordt gevreesd… maar het kan ook zelfmoord zijn of een natuurlijke dood. Insecten op het lijk zijn soms de belangrijkste getuigen in de zoektocht naar de toedracht.

Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”, staat in het bijbelboek Genesis. Maar dat terugkeren tot stof gaat niet vanzelf; een leger van organismen speelt daarin een rol. Vliegen zijn veelal de eerste kolonisten van een dood lichaam, gevolgd door een grote verscheidenheid aan aasetende insecten.

Op hun aan- en afwezigheid baseert de forensisch entomoloog zijn oordeel over een gevonden lichaam. De insecten vormen vooral een belangrijke aanwijzing voor de tijd die is verstreken tussen het moment waarop de overledene is gevonden en het tijdstip van overlijden, het zogenoemde postmortaal interval (PMI). Met de komst van insecten naar een lijk begint als het ware een biologische klok te tikken.

Forensische entomologen weten van de meest voorkomende insecten in wat voor milieu ze leven, wanneer ze op het lijk afkomen en hoe lang het bij bepaalde temperaturen duurt voordat hun eieren zich tot volwassen dieren ontwikkelen. Deze nauwkeurige biologische kennis gebruiken ze om de politie te helpen bij misdrijven. Meestal gaat het om het tijdstip van overlijden, maar insecten kunnen ook op andere wijze als bewijsmateriaal dienen. Zo zeggen insectensoorten met bekend verspreidingsgebied in bijvoorbeeld Zuidoost-Azie of Noord-Afrika iets over de herkomst van goederen, als cannabis en andere smokkelwaar. Ook kunnen (dode) insecten bijvoorbeeld in de kofferbak van een auto iets verraden over de plek waar een verdachte is geweest. En als we op de verdachte de missende poot van een sprinkhaan vinden die bij het slachtoffer is verzameld, dan is de kans groot dat verdachte en slachtoffer in elkaars gezelschap hebben vertoefd.

Nederland en België gebruiken de forensische entomologie nog weinig vergeleken met landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. De enige plek die gespecialiseerd is in forensische entomologie is het natuurhistorisch museum Naturalis in Leiden. Op dit moment krijgen wij slechts vier keer per jaar een zaak.

Nederland en België zijn te klein voor een fulltime forensisch-entomoloog. Dat heeft te maken met het geringe aantal gevonden lijken. Bovendien leven wij in een dichtbevolkt land met een gematigd klimaat, waardoor een goede schatting van het tijdstip van overlijden met andere middelen over het algemeen weinig problemen geeft: de slachtoffers worden meestal snel gevonden, hebben een bekende historie en hebben niet aan grote temperatuurverschillen bloot gestaan.

De aan- of afwezigheid van insecten vormen een belangrijke aanwijzing voor het tijdstip van overlijden. Klik op het plaatje voor een grotere versie

Spektorren en doodskistvliegen

Binnen een uur raakt een lijk, mits gunstig gelegen, flink bevolkt met bromvliegen die er hun eipakketjes op afzetten. Deze vliegen van de familie Calliphoridae zijn de belangrijkste informanten voor een forensisch-entomoloog waar ook ter wereld. In de Benelux zijn het harige, min of meer blauwe bromvliegen van het geslacht Calliphora en groene bromvliegen van het geslacht Lucilia.

Juist de ontwikkelingsstadia van deze insecten vertellen veel. Als eerste zien we hun geelwitte eieren. Bij Lucilia komen deze niet eerder uit dan twaalf uur nadat ze gelegd zijn. Een lijk dat alleen de eitjes bevat, is dus pas een paar uur geleden overleden. Na de eitjes volgen er drie geelwitte larvenstadia, waarna bruine poppen verschijnen die uiteindelijk in vliegen veranderen. Aan het eind van de ontwikkelingscyclus, die voor Lucilia een week of twee duurt, moet de recherche goed zoeken naar de cocons waaruit de volwassen vliegen zijn gekomen. Volgroeide maden van de meeste bromvliegen kruipen namelijk vóór de verpopping weg van het lijk.

Andere geleedpotigen leven op hun beurt weer van al deze stadia, zoals roofmijten (Acari), spiegelkevers (Histeridae), kortschildkevers (Staphylinidae), aaskevers (Silphidae) en bepaalde parasieten zoals sluipwespen. Larven van spektorren (Dermestidae) en kleermotten (Tineidae) knagen tenslotte aan de resterende botten, huid, en haren. De volledige insectenfauna bij een lijk omvat soms tientallen soorten. ‘s Winters zijn er meestal andere insectengroepen actief dan in de zomer. Op begraven lichamen komen weer andere soorten af, bijvoorbeeld de vliegenfamilie Phoridae. Hiervan heet één bepaalde soort in het Engels treffend ‘doodskistvlieg’. Waterlijken trekken uiteraard weer andere beesten aan.

Zonnige dagen

Als justitie vroeg bij het slachtoffer is, kunnen wij het tijdstip van overlijden op enkele uren nauwkeurig schatten. In een Nederlands park werd vorig jaar, een dag na aangifte van vermissing, het lijk aangetroffen van een jong meisje. Tijdens het onderzoek op de plaats van het misdrijf om ongeveer twaalf uur ‘s middags waren groene vliegen nog druk bezig witte eipakketjes af te zetten. Een deel van de pakketjes bewoog en bleek al uit larfjes te bestaan.

Het waren zonnige dagen. Het slachtoffer werd vermist sinds drie uur de vorige middag.. De groene vliegen waren Lucilia – deze zetten hun eipakketten af op oppervlakken met hoge temperaturen, van minstens 30°C. Ze doen dat overdag. De ontwikkeling van ei tot larvenstadium duurt bij deze soort bij zomerse temperaturen minstens twaalf uur. De pas uitgekomen larfjes wezen dus op een eerste eiafzetting de vorige dag, tussen 15.00 uur en zonsondergang. Later kan niet, want dan zouden de eieren nog niet zijn uitgekomen.

Van de insecten die na de bromvliegen komen, is over de ontwikkelingstijd veel minder bekend. De nauwkeurigheid van de schatting neemt af naarmate de tijd verstrijkt. Wanneer we – in die zeldzame gevallen dat dit in Nederland gebeurt – insecten van een lijk binnenkrijgen waarvan slechts het skelet is overgebleven, kunnen we het tijdstip van overlijden zelfs slechts op enkele maanden nauwkeurig schatten.

Verdachte vondsten

Soms klopt de insectenfauna niet met de omgeving waarin het lijk is gevonden. Op een geblindeerde bovenverdieping van een stadswoning trof de politie op en om een lijk massa’s maden en levende en dode volwassen bromvliegen van de soort Lucilia sericata aan, plus larven van museumkevers (Anthrenus). De aanwezigheid van de groene bromvlieg was vreemd. Zij zet haar eieren alleen af onder zonnige omstandigheden. Het stoffelijk overschot bevond zich juist in een geblindeerde ruimte. Dit rechtvaardigt de conclusie dat het slachtoffer overdag buitenshuis aan zijn einde is gekomen, waarna iemand het lijk heeft versleept. Het slachtoffer moet minimaal twee weken dood zijn, aangezien er al veel bromvliegen waren uitgekomen en er ook al museumkeverlarven op het lichaam zaten. Deze insecten komen tot ontwikkeling op dode bromvliegen.

Het ontbreken van insecten kan een even belangrijke aanwijzing zijn als hun aanwezigheid. Bromvliegen zijn immers onder normale zomerse omstandigheden praktisch altijd en overal te vinden. Ze ruiken lijken op kilometers afstand en koloniseren zonder te aarzelen. Toen de technische recherche op een ontklede overledene alleen enkele vliegeneieren zag, was dat dus een belangrijke aanwijzing. Er was geen sprake van schaduw, de temperaturen de dagen voor de ontdekking van het lijk waren hoog. De patholoog meldde dat het lichaam in gevorderde staat van ontbinding verkeerde. Normaliter is een dergelijk lijk overwoekerd met Lucilia of welke bromvlieg dan ook. Het is alleen te verklaren als het lijk tot kort voor de vondst (bijvoorbeeld de dag ervoor)is afgeschermd, zodat de vliegen niet of nauwelijks de kans hebben gekregen het lichaam te koloniseren. Getuigenverklaringen sloten daarbij aan: verscheidene mensen hadden de verdachte met een container zien lopen. Hij werd in hoger beroep veroordeeld.

Zeventig procent alcohol

De technische recherche voert het sporenonderzoek op de plaats van delict uit. Ze nemen foto’s en documenteren de weersomstandigheden plus de insectenfauna op het stoffelijk overschot. Hoe ze moet verzamelen, hangt sterk af van de situatie. Als ze vermoeden dat de dood minder dan 24 uur geleden is ingetreden, houden ze in het bijzonder de afzetting van eieren in de gaten. Vliegen leggen hun eieren meestal in lichaamsopeningen en in haren. Vermoeden ze een tijdstip enkele dagen eerder, dan is het zaak op de grootste en meest ver gevorderde stadia te letten.

Om larven en poppen onder of naast het lijk niet te vergeten, nemen technisch rechercheurs ook bodemmonsters onder en rondom het stoffelijk overschot. Het is belangrijk dat materiaal onmiddellijk wordt gefixeerd in zeventig procent ethanol, aangezien vliegeneieren en larven zich razendsnel ontwikkelen.

De identiteit van een insect valt echter niet altijd even goed aan de onvolwassen stadia te zien. Het beste is daarom ook levend materiaal van de onvolwassen stadia te verzamelen, zodat wij ze kunnen doorkweken en identificeren.

Muggenjacht

Er is grote behoefte aan meer kennis over de levenscycli van forensisch belangrijke insecten. In Nederland en België is op dit moment nauwelijks onderzoek hiernaar. De literatuur over insectenontwikkeling komt voornamelijk uit Frankrijk en Duitsland. Hoogstwaarschijnlijk ontwikkelen insecten zich in onze landen anders dan daar.

Mogelijk draagt ook moleculair onderzoek in de toekomst een steentje bij aan forensisch entomologisch onderzoek. DNA-analysetechnieken kunnen helpen bij het benoemen van de ontwikkelingsstadia. Eitjes en larven zijn vaak zo klein dat de insectensoort niet duidelijk is. Als we de DNA-patronen hebben van alle insecten die op een lijk kunnen voorkomen, dan kunnen we gevonden eieren en larven als het ware een genetische vingerafdruk afnemen om ze te identificeren. Dat is exacter dan de conventionele manier.

Met hedendaagse DNA-technieken is het bovendien mogelijk om het bloed te analyseren dat muskieten hebben opgezogen van mogelijke verdachten en slachtoffers. Sporadisch maken forensisch entomologen hier gebruik van. Als dergelijke moleculaire technieken zijn verbeterd, zal het gebruik ongetwijfeld toenemen. Dan zal de technische recherche door het huis moeten rennen op muggenjacht.

Dit artikel verscheen in Natuur & Techniek, 2001, jaargang 69, afl. 11

Dit artikel is een publicatie van Natuurwetenschap & Techniek